Gedaan met laden. U bevindt zich op: Deel VI. De administratieve loopbaan Deel VI. De administratieve loopbaan

Deel VI. De administratieve loopbaan

Titel 1. Algemene bepalingen

Titel 1 bevat Art. VI 1 tot en met Art. VI 4.

Art. VI 1

De lijnmanager die beslist om een vacature op het personeelsplan van zijn entiteit, raad of instelling in te vullen kan, met behoud van de toepassing van artikel VI 18, § 2,[34] zijn oproep richten tot de kandidaten uit het betrokken beleidsdomein of uit alle beleidsdomeinen als hij een beroep doet op de interne arbeidsmarkt via:
1° een bevorderingsprocedure binnen het niveau;
2° de horizontale mobiliteit;
3° de aanwijzing in een mandaat;
4° de procedure van tijdelijke aanstelling.[32]

Bij keuze voor vacature-invulling via een bevordering binnen het niveau of de horizontale mobiliteit kan de lijnmanager de oproep beperken tot de personeelsleden van zijn entiteit, raad of instelling.[32]

In afwijking van het tweede lid, kan de oproep gericht worden tot de personeelsleden van het agentschap Opgroeien en het agentschap Opgroeien regie samen.[60]

Bij keuze voor vacature-invulling via bevordering door overgang naar een hoger[9] niveau doet de lijnmanager een oproep tot de kandidaten uit alle beleidsdomeinen.[2]

Voor de toepassing van de interne arbeidsmarkt worden het Gemeenschapsonderwijs en de Vlaamse Onderwijsraad geacht deel uit te maken van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en worden de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen geacht deel uit te maken van het beleidsdomein Omgeving.[41]

Art. VI 2 tot en met Art. VI 3bis

- Opgeheven[32]

Art. VI 3ter

Als een contractueel personeelslid een statutaire functie opneemt na bevordering of overplaatsing via horizontale mobiliteit, geldt de vereiste inzake eedaflegging, vermeld in artikel III 12.[49]

Art. VI 3quater

Als de functie voorkomt op de lijst van knelpuntfuncties, vermeld in artikel III 3, §1, kan de lijnmanager, voorafgaand aan de vacant verklaring bij horizontale mobiliteit of bevordering, afwijken van de diplomavoorwaarde, vermeld in bijlage 4 of in artikel VI 46 §2.[60]

Art. VI 4

De Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken is gemachtigd om te beslissen over de toepassingsproblemen en gelijkstellingen inzake beleidsdomeinoverschrijdende procedurekwesties.[2]

Titel 2. Hiërarchische indeling der graden

Titel 2 bevat Art. VI 5 en Art. VI 6.

Art. VI 5

De hiërarchische indeling van de graden omvat 4 niveaus en 16[6] rangen. Ze wordt in bijlage 3 vastgesteld.[2]

Art. VI 6

De rang situeert een graad binnen zijn niveau. De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert.[6]

Elke rang wordt aangeduid met een letter en een cijfer. De letter geeft het niveau aan, het cijfer situeert de rang in zijn niveau.[6]

De vier niveaus omvatten het volgende aantal rangen:

1° niveau A: zeven rangen, genummerd A1, A2, A2M, A2E, A2A, A2L en A3;
2° niveau B: drie rangen, genummerd B1, B2 en B3;
3° niveau C: drie rangen, genummerd C1, C2 en C3;
4° niveau D: drie rangen, genummerd D1, D2 en D3.[6]

Binnen elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste cijfer toegewezen krijgt.[6]

Binnen niveau A is:

1° rang A2L hoger dan rang A2A
2° rang A2A hoger dan rang A2E
3° rang A2E hoger dan rang A2M
4° rang A2M hoger dan rang A2.[6]

Titel 3. Anciënniteit

Titel 3 bevat Art. VI 7 tot en met Art. VI 10.

Art. VI 7

Voor een ambtenaar bestaan volgende administratieve anciënniteiten:

1° de graadanciënniteit;
2° de niveauanciënniteit;
3° de dienstanciënniteit;
4° de schaalanciënniteit.[2]

Art. VI 8

§ 1. De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar bij de overheid heeft gepresteerd in de hoedanigheden van ambtenaar op proef en vastbenoemde, in de graden die door de reglementering in aanmerking worden genomen voor toegang tot een andere graad, of in vergelijkbare graden.

§ 2. De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar bij de overheid heeft gepresteerd in de hoe­danigheden van ambtenaar op proef en vastbenoemde, in een graad van het betreffend niveau, of van een vergelijkbaar niveau.

§ 3. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar bij de overheid in om het even welke hoedanigheid heeft gepresteerd.

§ 4. Onder “overheid” moeten in § 1 tot en met § 3 van dit artikel worden begrepen:

-de diensten van de Vlaamse overheid;
-de diensten en instellingen van de Belgische staat;
-de diensten en instellingen van de gemeenschappen en gewesten;
-de diensten en instellingen van de Europese Unie en/of de Europese Economische Ruimte;
-de diensten en instellingen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
-de provincies, gemeenten en OCMW’s van België.

§ 5. De schaalanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar bij de diensten van de Vlaamse overheid heeft verricht in de hoedanigheden van ambtenaar op proef en vastbenoemde, in de betrokken salarisschaal.
De Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken beslist of, en (in voorkomend geval) in welke mate, voorgaande prestaties verricht bij de diensten vermeld in § 4 die niet behoren tot de diensten van de Vlaamse overheid in aanmerking komen voor de schaalanciënniteit.[2]

Art. VI 9

Als “werkelijke diensten” worden beschouwd:

de perioden waarin krachtens dit besluit het salaris wordt doorbetaald, of bij ontstentenis van salaris, de aanspraak of bevordering tot een hoger salaris behouden blijft;
voor de toepassing van artikel VI 8: de perioden bij de diensten van de Vlaamse overheid en de andere overheden, vermeld in artikel VI 8, § 4.[2]

Art. VI 10

De graad-, de niveau-, de dienst- en de schaalanciënniteit worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze beginnen op de eerste dag van een maand.

De gedeelten van maanden worden opgeteld en gevoegd bij het aantal volledige maanden op het moment van de berekening van de nuttige anciënniteit.[39]