Recht op intresten op de verschuldigde bedragen?
Een personeelslid kreeg sinds zijn indiensttreding ten onrechte geen vakantiegeld en eindejaarstoelage uitbetaald wegens een foutieve invoer in Vlimpers (fout van de werkgever). Heeft betrokkene recht op intresten op de verschuldigde bedragen?
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Loonbeschermingswet van 12 april 1965, die ratione personae ook van toepassing is op overheidswerkgevers en hun personeel(1), is van rechtswege rente verschuldigd op het loon met ingang van het tijdstip waarop het eisbaar wordt (d.i. de normale betaaldag = laatste werkdag van de maand; cf. art. VII 10 PS).
‘Van rechtswege’ wil zeggen dat er geen ingebrekestelling vereist is. Dit betekent dat, wanneer het loon niet tijdig wordt betaald, onmiddellijk de intrest op het loon verschuldigd wordt en niet slechts vanaf de datum van ingebrekestelling. Dit wil echter níet zeggen dat het personeelslid de intrest automatisch krijgt; hij moet de betaling ervan uitdrukkelijk vragen
De rente wordt berekend op het loon, zoals gedefinieerd in artikel 2 van de Loonbeschermingswet. Dit loonbegrip omvat derhalve níet het vakantiegeld (wel de eindejaarstoelage).
De rente wordt berekend op het loon vóóraleer de in artikel 23 van de Loonbeschermingswet bedoelde inhoudingen in mindering zijn gebracht, m.a.w. op het brutoloon (artikel 10, tweede lid, van de Loonbeschermingswet). Dit tweede lid trad pas in werking op 1.07.2015. Vanaf die datum is dus intrest verschuldigd op het brutoloon, tot die datum op het nettoloon.
De te hanteren rentevoet (op jaarbasis) is de wettelijke rentevoet die geldt in het jaar waarin het achterstallig loon had moeten betaald worden. Deze intrestvoet wordt thans jaarlijks herzien en is gelijk aan de gemiddelde intrestvoet van EURIBOR op een jaar (gemiddelde van de maand december van het voorafgaande jaar), afgerond op een kwart van een procent en verhoogd met 2%.
Evolutie van de wettelijke intrestvoet
Periode | Wettelijke rentevoet | Belgisch staatsblad |
2024 | 5,75% | B.S. 23 februari 2024 |
2023 | 5,25% | B.S. 31 januari 2023 |
2022 | 1,50% | B.S. 1 maart 2022 |
2021 | 1,75% | B.S. 12 februari 2021 |
2020 | 1,75% | B.S. 27 januari 2020 |
2019 | 2% | B.S. 14 januari 2019 |
2018 | 2% | B.S. 11 januari 2018 |
2017 | 2% | B.S. 27 januari 2017 |
2016 | 2,25% | B.S. 18 januari 2016 |
2015 | 2,5% | B.S. 30 januari 2015 |
2014 | 2,75% | B.S. 20 januari 2014 |
2013 | 2,75% | B.S. 9 januari 2013 |
2012 | 4,25% | B.S. 18 januari 2012 |
2011 | 3,75% | B.S. 18 januari 2011 |
2010 | 3,25% | B.S. 15 januari 2010 |
2009 | 5,5% | B.S. 16 januari 2009 |
2008 | 7% | B.S. 15 januari 2008 |
2007 | 6% | B.S. 17 januari 2007 |
vanaf 1/9/1996 | 7% | B.S. 15 augustus 1996 |
vanaf 1/8/1986 | 8% | B.S. 30 juli 1986 |
vanaf 1/8/1985 | 10% | B.S. 23 juli 1985 |
vanaf 1/8/1981 | 12% | B.S. 8 augustus 1981 |
vanaf 1/11/1974 | 8% | B.S. 19 oktober 1974 |
vanaf 1/7/1970 | 6,5% | Wet 30 juni 1970, B.S. 24 juli 1970 |
Er is géén rente verschuldigd op laattijdig uitbetaald loon indien dit het gevolg is van nalatigheid van de werknemer (Cass. 27 juni 1994).
Tot slot is het van belang te vermelden dat de wettelijke intrest op loon verjaart na verloop van 5 jaar met toepassing van artikel 2277 B.W. Artikel 15 van de arbeidsovereenkomstenwet is niet van toepassing op de verjaring van loonintrest. De betaling van achterstallig nettoloon houdt een erkenning van het recht op loon in en stuit de verjaring overeenkomstig artikel 2248 B.W. (Arbrb. Oudenaarde 8 juni 2006, Soc. Kron. 2007, afl. 7, 434). Dit betekent m.a.w. dat voor de uitbetaling van intresten niet meer dan 5 jaar mag teruggegaan worden: alle oudere intresten zijn verjaard (behoudens stuiting of schorsing van de verjaring).
(1)Het personeel toepassingsgebied van de wet van 12 april 1965 bestaat uit:
- de werknemers van de privésector, het statutair en contractueel personeel van de Staat, de provincies, de gemeenten, …, de dienstboden, de tewerkgestelde gehandicapten, de leerlingen (ongeacht de aard van hun leerovereenkomst), de leerkrachten,…
- de werkgevers, zowel uit de publieke sector als uit de privésector. De wet geldt voor de werkgevers die werknemers of bovenvermelde gelijkgestelde personen tewerkstellen, evenals voor de derden belast met de betaling van het loon voor rekening van de werkgever. Hiermee worden bijvoorbeeld bedoeld de personen belast met de betaling van het loon van het personeel van het vrij onderwijs.