Gedaan met laden. U bevindt zich op: WB 20 - BVR 10 januari 2014 Overzicht wijzigende besluiten VPS

WB 20 - BVR 10 januari 2014

10 januari 2014 - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006 wat betreft de preventiefuncties

DE VLAAMSE REGERING,

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, §1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en §3, vervangen bij de wet van 8 augustus 1988;

Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, §2;

Gelet op het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, artikel 5;

Gelet op het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden, artikel 12, derde lid;

Gelet op het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006 wat betreft de uitvoering van het sectoraal akkoord 2005-2007 en andere bepalingen;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 17 juli 2013;

Gelet op protocol nr.328.1054 van 18 oktober 2013 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;

Gelet op advies nummer 54.447/3 van de Raad van State, gegeven op 9 december 2013, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand;

Na beraadslaging,

BESLUIT:

Artikel 1. In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006 wat betreft de uitvoering van het sectoraal akkoord 2005-2007 en andere bepalingen worden de volgende artikelen opgeheven:

1° artikel 16, 17, 47, 49 en 51;

2° artikel 53, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 2011.

Art. 2. In het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006 wordt deel VI, titel 7, hoofdstuk 4, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en 29 april 2011, bestaande uit artikel VI 86 tot en met VI 94, vervangen door wat volgt:

“Hoofdstuk 4. De preventiefuncties

Afdeling 1. Definities

Art. VI 86. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1° lijnmanager:
a) als het gaat om de Gemeenschappelijke Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk, hierna GDPB te noemen: de secretaris-generaal van het Departement Bestuurszaken;
b) ls het gaat om een Interne dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk, hierna IDPB te noemen: de lijnmanager van de entiteit, raad of instelling;

2° overlegcomité:
a) als het gaat om de GDPB: het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap – Vlaams Gewest;
b) als het gaat om een IDPB: het bevoegde overlegcomité;

3° comité GDPB: het aansturingscomité van de GDPB.

Afdeling 2. De preventiediensten

Art. VI 87. Voor de departementen en intern verzelfstandigde agentschappen zonder rechtspersoonlijkheid bestaat er een GDPB, met aansluitingsmogelijkheid voor de andere diensten van de Vlaamse overheid, de kabinetten van de leden van de Vlaamse Regering en andere instanties binnen de Vlaamse overheidssector.

Elk IVA met rechtspersoonlijkheid, elk EVA en elke raad of instelling beschikt over een IDPB, tenzij ze zich aansluiten bij de GDPB.

In afwijking van het tweede lid kan het Gemeenschapsonderwijs samen met de scholengroepen aangesloten zijn bij een gemeenschappelijke dienst voor preventie en ebscherming op het werk. Voor de preventieadviseur-coördinator en de preventieadviseurs van het Gemeenschapsonderwijs die werken voor die gemeenschappelijke dienst gelden de richtlijnen voor een IDPB, vermeld in dit besluit.

Afdeling 3. Algemene bepalingen

Art. VI 88. Een preventieadviseur-coördinator leidt de GDPB.

Zodra de IDPB uit minstens twee preventieadviseurs bestaat, kan een preventieadviseur-coördinator de dienst leiden.

Art. VI 89. §1. Het mandaat van preventieadviseur-coördinator en de tijdelijke aanstelling als preventieadviseur zijn toegankelijk voor ambtenaren onder de hierna bepaalde voorwaarden.
De lijnmanager kan beslissen om voor het mandaat van preventieadviseur-coördinator en de tijdelijke aanstelling als preventieadviseur ook of uitsluitend een beroep te doen op de externe werving van ambtenaren.

§2. De aanwijzing in het mandaat van preventieadviseur-coördinator en de tijdelijke aanstelling als preventieadviseur zijn ook mogelijk door horizontale mobiliteit vanuit een andere statutaire functie van preventieadviseur-coördinator of preventieadviseur, voor zover de kandidaat over het getuigschrift van aanvullende vorming beschikt dat vereist is voor de functie.

Bij toekenning van het mandaat of de tijdelijke aanstelling door horizontale mobiliteit behoudt de ambtenaar de graad waarin hij vastbenoemd is.

§3. De aanwijzing tot preventieadviseur-coördinator en de tijdelijke aanstelling als preventieadviseur gebeuren voor de duur van zes jaar, en zijn meermaals met dezelfde duur verlengbaar. De verlenging gebeurt stilzwijgend.

Voor een extern geworven ambtenaar begint de termijn van het mandaat of de tijdelijke aanstelling te lopen op de dag van de toelating tot de proeftijd als ambtenaar.

§4. De aanwijzing tot preventieadviseur-coördinator en de tijdelijke aanstelling tot preventieadviseur houden voor de duur van de aanwijzing of de aanstelling de dienstaanwijzing in voor het betrokken personeelslid.

§5. Het mandaat van preventieadviseur-coördinator is een mandaatgraad van rang A2.

Art. VI 90. Als de preventieadviseur-coördinator zijn eerste aanwijzing in het mandaat voortijdig beëindigt, kan hij vervangen worden door een kandidaat die voorkomt op een lijst die een bijzondere commissie als vermeld in artikel VI 94, §3 heeft voorgedragen aan de lijnmanager.

Als een preventieadviseur zijn eerste aanstelling voortijdig beëindigt, kan hij vervangen worden door een persoon met een geldige kandidaatstelling.

De vervanger van een preventieadviseur-coördinator of preventieadviseur, vermeld in het eerste en het tweede lid, wordt aangewezen of aangesteld voor de duur van zes jaar, met verlengingsmogelijkheid als vermeld in artikel VI 89, §3.

Art. VI 91. De aanwijzing in het mandaat van preventieadviseur-coördinator GDPB gebeurt voltijds. De aanwijzing in het mandaat van preventieadviseur-coördinator IDPB en de aanstelling van een preventieadviseur gebeuren voor de volledige arbeidsduur of voor een gedeelte ervan.

Art. VI 92. De lijnmanager stuurt de preventieadviseur-coördinator van de GDPB functioneel aan en treedt op als eerste en enige evaluator, na voorafgaandelijke bespreking in het comité GDPB.

Afdeling 4. Aanwijzings- en aanstellingsprocedure

Art. VI 93. §1 De ambtenaar die wordt aangewezen in het mandaat van preventieadviseur-coördinator, behoort tot de rang A1 of A2.

De ambtenaar die tijdelijk wordt aangesteld tot preventieadviseur, behoort tot de rang A1 of A2, of tot het niveau B, C of D.

§2. De aanwijzing in het mandaat van preventieadviseur-coördinator en de tijdelijke aanstelling tot preventieadviseur van een extern geworven ambtenaar gebeuren in een graad van waaruit de aanwijzing in het mandaat of de tijdelijke aanstelling mogelijk is voor ambtenaren die al in dienst zijn. Voor die statutaire indienstneming gelden de gewone wervingsregels.

§3. De ambtenaar die wordt aangewezen in het mandaat van preventieadviseur-coördinator of die tijdelijk wordt aangesteld tot preventieadviseur behoudt de functionele loopbaan in de graad waarin hij is benoemd. De werkelijke diensten die de ambtenaar als preventieadviseur-coördinator of preventieadviseur presteert, komen in aanmerking voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan.

Art. VI 94. §1. De lijnmanager stelt de competenties vast waarover de preventieadviseur-coördinator moet beschikken, in aanvulling op de vereisten die opgelegd zijn door de welzijnsreglementering.

§2. Een bijzondere commissie beoordeelt wie van de kandidaten over de vereiste competenties voor de uitoefening van de functie van preventieadviseur-coördinator beschikt.

Die bijzondere commissie is samengesteld als volgt:

1° een vertegenwoordiger van een gespecialiseerd extern bureau;

2° twee vertegenwoordigers van het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest als het gaat om de GDPB en de lijnmanager als het gaat om een IDPB;

3° een selectiedeskundige.

§3. De bijzondere commissie legt aan de lijnmanager de lijst voor van de kandidaten die over de vereiste competenties voor de uitoefening van de functie van preventieadviseur-coördinator beschikken.

§4. De lijnmanager stelt, in overleg met de preventieadviseur-coördinator, waar hij is aangewezen, de competenties vast waarover de preventieadviseur moet beschikken, in aanvulling op de vereisten die opgelegd zijn door de welzijnsreglementering.

§5. De lijnmanager draagt voor de functie van preventieadviseur-coördinator en preventieadviseur een kandidaat die aan de voorwaarden voldoet, voor aan het overlegcomité.

§6. Als het overlegcomité een akkoord bereikt, wijst de lijnmanager een persoon aan in het mandaat van preventieadviseur-coördinator of stelt hij iemand aan tot preventieadviseur.

§7. Als het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest geen akkoord bereikt over een aanwijzing of aanstelling bij de GDPB, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken na afloop van de wettelijk voorgeschreven verzoeningsprocedure een beslissing, met behoud van de toepassing van de specifieke bepalingen in de welzijnsreglementering over de aanstelling van een preventieadviseur psychosociale aspecten.

Als het bevoegde overlegcomité geen akkoord bereikt over een aanwijzing of aanstelling bij een IDPB neemt de functionele minister voor het IVA met rechtspersoonlijkheid en de raad of de raad van bestuur voor het EVA en de instelling na afloop van de wettelijk voorgeschreven verzoeningsprocedure een beslissing, met behoud van de toepassing van de specifieke bepalingen in de welzijnsreglementering over de aanstelling van een preventieadviseur psychosociale aspecten.

Afdeling 5: Beëindigingsregels

Art. VI 94bis. De ambtenaar met de functie van preventieadviseur-coördinator of preventieadviseur kan op eigen verzoek het mandaat of de tijdelijke aanstelling beëindigen als hij een met de lijnmanager overeen te komen opzeggingstermijn in acht neemt.

Art. VI 94ter. De lijnmanager kan na akkoord van het overlegcomité om functionele redenen of om organisatorische redenen, met inachtname van de welzijnsreglementering, de aanwijzing van de preventieadviseur-coördinator of de aanstelling van de preventieadviseur beëindigen.”.

Art. 3. Aan deel VI, titel 10, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, 29 april 2011, 2 december 2011 en 1 februari 2013, worden een artikel VI 152 t.e.m. VI 156 toegevoegd, die luiden als volgt:

Art. VI 152. Tot de datum waarop de federale overheid de machtiging tot oprichting van de GDPB verleent, worden in deel VI, titel 7, hoofdstuk 4 en in deze titel onder de benaming “GDPB” de “IDPB voor de ministeries van de diensten van de Vlaamse overheid” verstaan.

Art. VI 153. §1. De preventieadviseur-coördinator die op 30 september 2013 aangewezen is in het mandaat van preventieadviseur-coördinator bij een IDPB behoudt de rang A2A.

§2. Een preventieadviseur die belast is met de leiding van de dienst neemt de leiding waar van de GDPB in afwachting van de aanwijzing van een preventieadviseur-coördinator bij de GDPB.

Art. VI 154. De procedures tot aanwijzing of aanstelling in de functies van preventieadviseur-coördinator of van preventieadviseur die binnen de diensten van de Vlaamse overheid aangevat werden voor 1 oktober 2013 worden verdergezet overeenkomstig de reglementering van kracht bij de aanvang ervan.

Art. VI 155. De lijnmanager van het Departement Bestuurszaken kan de preventieadviseur-coördinator of preventieadviseur van een entiteit, raad of instelling met een IDPB die aansluit bij de GDPB, overplaatsen naar de GDPB, na het akkoord van het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap-Vlaams Gewest.

Bij overplaatsing van de preventieadviseur-coördinator overeenkomstig het eerste lid wordt die aangesteld als preventieadviseur met behoud van de salarisschaal A 287.

Als geen overplaatsing plaatsvindt, wordt de aanwijzing van de preventieadviseur-coördinator of de aanstelling van de preventieadviseur beëindigd overeenkomstig de wettelijke bepalingen.

Art. VI 156. De lijnmanager van het Departement Bestuurszaken kan bij aansluiting van nieuwe leden bij de GDPB, die niet tot de diensten van de Vlaamse overheid behoren en voordien over een interne preventiedienst beschikten, met het akkoord van het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap-Vlaams Gewest, preventieadviseurs van deze interne preventiedienst in de werking van de GDPB inschakelen, onder de leiding van de preventieadviseur-coördinator van de GDPB. Die inschakeling gebeurt voor een
termijn van maximaal zes jaar die meermaals kan worden verlengd met het akkoord van het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap-Vlaams Gewest.”.

Art. 4. In hetzelfde besluit wordt deel VII, titel 2, hoofdstuk 3, afdeling 8, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, bestaande uit artikel VII 54 vervangen door wat volgt:

“Afdeling 8. Gemeenschappelijke of Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk

Art. VII 54. De preventieadviseur bij een Gemeenschappelijke of Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk ontvangt een van de volgende toelagen:

1° een toelage van 2590,50 euro (100%) op jaarbasis als hij houder is van het getuigschrift van aanvullende vorming van het eerste niveau;

2° een toelage van 1785 euro (100%) op jaarbasis als hij houder is van het getuigschrift van aanvullende vorming van het tweede niveau.”.

Art. 5. Bijlage 3 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en 22 januari 2010, wordt vervangen door bijlage 1(PDF bestand opent in nieuw venster) die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 6. Bijlage 4(PDF bestand opent in nieuw venster) bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 22 januari 2010, 29 april 2011 en 1 februari 2013 wordt vervangen door bijlage 2(PDF bestand opent in nieuw venster) die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2013.

Art. 8. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 10 januari 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering,

Kris PEETERS

De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand,

Geert BOURGEOIS