Gedaan met laden. U bevindt zich op: Regelgevende teksten - voorbeeld 2 Heerlijk Helder

Regelgevende teksten - voorbeeld 2

Originele versie

Hieronder vind je de originele versie van een artikel uit een regelgevende tekst.

Art. 12. De tuchtoverheid die feiten vaststelt die mogelijk een tuchtvergrijp uitmaken, of er kennis van krijgt, geeft aan een tuchtonderzoeker, aangesteld op grond van artikel 202, §1, en 550 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, de opdracht een tuchtonderzoek te verrichten en een tuchtverslag op te maken, en ze belast de aangestelde tuchtonderzoeker ermee een tuchtdossier samen te stellen.

De tuchtoverheid brengt het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing tot het opstarten van een tuchtonderzoek, met vermelding van de aard van de feiten en de datum van vaststelling of kennisneming van de feiten.

De tuchtoverheid is bevoegd om te oordelen of er een schijn van partijdigheid kan zijn in hoofde van de tuchtonderzoeker. Als de tuchtoverheid oordeelt dat er sprake is van een mogelijke partijdigheid, wijst zij een andere tuchtonderzoeker aan. Als de tuchtonderzoeker zelf meent dat hij niet kan optreden wegens een mogelijke schijn van partijdigheid, deelt hij dit mee aan de tuchtoverheid, die vervolgens een nieuwe aanwijzing doet als zij oordeelt dat er sprake is van mogelijke partijdigheid.

Heerlijk heldere versie

Hieronder vind je de heerlijk heldere versie van een artikel uit een regelgevende tekst.

Art. 12. Als de tuchtoverheid feiten vaststelt die mogelijk een tuchtvergrijp vormen, of er kennis van krijgt, geeft ze de opdracht om een tuchtonderzoek te verrichten en een tuchtverslag op te maken. Ze geeft die opdracht aan een tuchtonderzoeker die is aangesteld op grond van artikel 202, §1, en artikel 550 van het decreet van 22 december 2017. Ze belast de tuchtonderzoeker ermee een tuchtdossier samen te stellen.

De tuchtoverheid brengt het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing om een tuchtonderzoek op te starten. Ze vermeldt daarbij de aard van de feiten en de datum waarop ze de feiten heeft vastgesteld of er kennis van heeft gekregen.

De tuchtoverheid is bevoegd om te oordelen of er een mogelijke schijn van partijdigheid is bij de tuchtonderzoeker. Als de tuchtonderzoeker zelf oordeelt dat hij niet kan optreden door een mogelijke schijn van partijdigheid, deelt hij dat mee aan de tuchtoverheid. Als de tuchtoverheid oordeelt dat er sprake is van een mogelijke schijn van partijdigheid, wijst ze een andere tuchtonderzoeker aan.