De Rv.St heeft al herhaaldelijk gewezen op de ongrondwettigheid van het delegeren van bevoegdheden door de wetgever aan een minister. Het staat immers niet aan de wetgever om zich te mengen in de interne organisatie van de uitvoerende macht. Alleen de Koning kan als hoofd van de uitvoerende macht zelf beslissen om de verordeningsbevoegdheid die hem door de G.W. en de wet is opgedragen, verder te delegeren aan een minister. Het toekennen van verordenende bevoegdheid aan een minister moet dus in beginsel steeds in 2 stappen gebeuren: (grond)wetgever aan de Koning en Koning aan de minister. Dit geldt uiteraard ook mutatis mutandis voor de G&G-instellingen. (Zie ook: punt 126 Omzendbrief Wetgevingstechniek en Formele beginselen van behoorlijke regelgeving > Regelgeving op het juiste niveau > MB)