Gedaan met laden. U bevindt zich op: Deel XI. Het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging Vlaams personeelsstatuut

Deel XI. Het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging

Hoofdstuk 1. De redenen en gevolgen voor de ambtenaar

Hoofdstuk 1 bevat Art. XI 1 tot en met Art. XI 10.

Art. XI 1

§ 1. Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór het einde van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd[77] bereikt, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.[12]

§ 2. Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar op de laatste dag van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd[77] bereikt[12], behalve in geval van schorsing in het belang van de dienst van de ambtenaar of als een tuchtprocedure tegen de ambtenaar loopt. In die gevallen wordt ambtshalve een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar na afloop van de schorsing in het belang van de dienst en eventueel van de tuchtprocedure.[2]

§ 3. In afwijking van paragraaf 2, kan de benoemende overheid een ambtenaar na het einde van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd[77] bereikt nog verder in dienst houden voor een periode van maximaal één jaar, telkens verlengbaar met maximaal één jaar. Hij behoudt zolang zijn hoedanigheid van ambtenaar.[18]

In afwijking van het eerste lid neemt de indienstnemende overheid die beslissing voor:
1° de statutaire mandaathouder van een management- of projectleidersfunctie van N- niveau of van een functie van algemeen directeur, met behoud van artikel V 14;
2° het hoofd van het secretariaatspersoneel van een strategische adviesraad.[15]

Art. XI 2

De afschaffing van de betrekking die de ambtenaar bekleedt kan geen aanleiding geven tot het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar of tot ontslag.

De ambtenaar van wie de betrekking wordt afgeschaft krijgt een passende dienstaanwijzing binnen de interne arbeidsmarkt.

De ambtenaar behoudt zijn salaris, zijn aanspraken op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris.

Art. XI 3

Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar voor:

de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure. Die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar;
de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereiste, die de burgerlijke of politieke rechten niet meer geniet[34] of van wie de medische ongeschiktheid na uitputting van het ziektecontingent behoorlijk werd vastgesteld door de federale medische dienst, bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar;
de ambtenaar die zonder geldige reden de werkpost verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft, op voorwaarde dat die ambtenaar behoorlijk en vooraf gewaarschuwd en om opheldering verzocht werd;
de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ontslagen van ambtswege of die wordt afgezet.[27]

Het eerste lid is ook van toepassing op de ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit artikel tijdelijk ontzet zijn uit de hoedanigheid van ambtenaar conform de bepalingen van artikel XI 3, § 2, zoals het van kracht was vóór de datum van de inwerkingtreding van dit artikel.[27]

Art. XI 4

§ 1. De ambtenaar wiens onregelmatige benoeming, in het in art. XI 3, 1°, bedoelde geval, niet te wijten is aan arglist of bedrog in zijn hoofde, krijgt een verbrekingsvergoeding, die berekend wordt overeenkomstig artikel XI 8bis[44].

Op deze verbrekingsvergoeding worden de werkgevers- en werknemersbijdragen ingehouden voor de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering en samen met de werkgeversbijdragen gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt de werkgever de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.

§ 2. In de andere in art. XI 3 vermelde gevallen, vindt het ontslag plaats zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. De werkgever betaalt evenwel de werkgevers- en werknemersbijdragen nodig voor opname van de betrokken ambtenaar in de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsbescherming.

§ 3. De duur van de periode gedekt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen ambtenaar, eventueel vermeerderd met de duur gedekt door de verbrekingsvergoeding.

§ 4. Het ontslag bij de diensten van de Vlaamse overheid wordt gegeven door de benoemende overheid.

Art. XI 5

Tot ambtsneerlegging geven aanleiding:

het vrijwillig ontslag;
de pensionering ingevolge leeftijd of medische ongeschiktheid;
het ontslag na twee onvoldoendes, zoals bepaald in artikel XI 8.[44]

De bepaling onder 3° van dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaar in proeftijd.

Art. XI 6

§ 1. Een ambtenaar die vrijwillig ontslag neemt, bezorgt zijn beslissing schriftelijk aan de benoemende overheid.[44]

Naast de beslissing tot vrijwillig ontslag omvat de schriftelijke melding vermeld in het eerste lid de begindatum en de duur van de door de ambtenaar te respecteren opzeggingstermijn.[44]

Het vrijwillig ontslag als ambtenaar treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn, onverminderd § 2.[44]

De opzeggingstermijn start op de maandag die volgt op de week waarin het vrijwillig ontslag schriftelijk ter kennis aan de benoemende overheid werd gebracht.[44]

De door de ambtenaar te respecteren opzeggingstermijn wordt als volgt vastgesteld:

Anciënniteit bij de diensten van de Vlaamse overheid

opzeggingstermijn

Van 0 tot minder dan drie maanden

1 week

Van drie maanden tot minder dan zes maanden

2 weken

Van zes maanden tot minder dan twaalf maanden

3 weken

Van twaalf maanden tot minder dan 18 maanden

4 weken

Van 18 maanden tot minder dan 24 maanden

5 weken

Van 2 jaar tot minder dan 4 jaar

6 weken

Van 4 jaar tot minder dan 5 jaar

7 weken

Van 5 jaar tot minder dan 6 jaar

9 weken

Van 6 jaar tot minder dan 7 jaar

10 weken

Van 7 jaar tot minder dan 8 jaar

12 weken

Vanaf 8 jaar

13 weken

Voor de bepaling van de anciënniteit in het kader van de vaststelling van de opzeggingstermijn wordt rekening gehouden met de periodes van ononderbroken tewerkstelling als personeelslid bij de diensten van de Vlaamse overheid. Periodes gedurende welke de ambtenaar met een verlof was, tellen mee voor de berekening van de anciënniteit vermeld in dit lid.[44]

Onverminderd het zesde lid wordt eveneens de tewerkstelling als personeelslid meegerekend die werd gepresteerd bij de federale overheid of bij een provincie door de ambtenaar die krachtens de staatshervorming of in het kader van de afslanking van de provincies van de federale overheid of een provincie naar de diensten van de Vlaamse overheid werd overgeheveld.[44]

In onderling akkoord tussen de benoemende overheid en de ambtenaar kan worden overeengekomen dat er geen opzeggingstermijn moet worden gepresteerd of dat de te presteren opzeggingstermijn afwijkt van de termijn vastgesteld op grond van dit artikel.[44]

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, derde lid, gaat het vrijwillig ontslag als ambtenaar onmiddellijk in mits de ambtenaar een verbrekingsvergoeding betaalt.[44]

De hoogte van de verbrekingsvergoeding vermeld in het eerste lid is gelijk aan het salaris dat tijdens de opzeggingstermijn, die overeenkomstig artikel XI 6, §1, had moeten worden gepresteerd, moest worden uitbetaald. Bij de berekening van de verbrekingsvergoeding wordt ook rekening gehouden met de voordelen die de ambtenaar op basis van het statuut verwierf.[44]

De verbrekingsvergoeding wordt pro rata verminderd als de ambtenaar op het moment van het ontslag als gevolg van de opname van verlof voor deeltijdse prestaties, deeltijdse prestaties wegens een chronische ziekte of een handicap, een vermindering in het kader van zorgkrediet of een vermindering in het kader van een medisch bijstandsverlof niet voltijds werkt.[44]

In afwijking van het derde lid wordt de vergoeding niet pro rata verminderd als een ambtenaar op het moment van het ontslag niet voltijds werkt als gevolg van een deeltijdse prestaties wegens ziekte of een vermindering in het kader van een ouderschapsverlof of palliatief verlof.[44]

§ 3. Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag. Het vrijwillig ontslag gaat in, zonder opzeggingstermijn, op de dag waarop de ambtenaar benoemd wordt bij de andere overheid.[44]

In afwijking van het vorige lid wordt een tijdelijke benoeming bij een administratief rechtscollege van de Vlaamse overheid niet gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.[44]

Art. XI 7

De ambtenaar die de leeftijd van 63[44] jaar heeft bereikt, wordt op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder definitief ongeschikt te zijn bevonden, sedert zijn drieënzestigste[44] verjaardag komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte.[34]

2e lid opgeheven[44]

3e lid opgeheven[34][76]

Als de ambtenaar de vakantieverlofdagen niet heeft kunnen opnemen vóór de datum van opruststelling, wordt artikel VII 11, §2, toegepast.[34]

Art. XI 8

§ 1. Een ambtenaar kan ontslagen worden als hij na een eerste evaluatie onvoldoende naar aanleiding van één van de tien eerstvolgende evaluaties een tweede evaluatie onvoldoende krijgt.[44]

De benoemende overheid neemt de beslissing tot ontslag van de ambtenaar binnen de 30 kalenderdagen die volgen op de datum waarop de onvoldoende definitief is geworden. In het geval dat de raad van beroep beslist tot de onontvankelijkheid van het beroep, begint de termijn van 30 kalenderdagen niettegenstaande hetgeen is voorzien in artikel I 9, §1, derde lid, te lopen vanaf de datum van kennisgeving van de uitspraak van de raad van beroep aan de entiteit. Indien de benoemende overheid de beslissing tot ontslag niet binnen de voormelde 30 kalenderdagen neemt, dan wordt de ambtenaar geacht niet te zijn ontslagen.[63]

Indien de benoemende overheid beslist om de ambtenaar vermeld in het eerste lid niet te ontslaan of als de termijn vermeld in het tweede lid verstreken is, dan kan de benoemende overheid pas naar aanleiding van een volgende evaluatie die met een onvoldoende werd afgesloten, beslissen om de ambtenaar vermeld in het eerste lid te ontslaan.[44]

§ 2. Als de benoemende overheid beslist om de ambtenaar te ontslaan, dan bezorgt hij deze beslissing schriftelijk per beveiligde zending aan de ambtenaar.[44]

Het ontslag als ambtenaar treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn, onverminderd artikel XI 8bis.[44]

De startdatum en duur van de opzeggingstermijn worden in het geschrift vermeld in het eerste lid aan de ambtenaar meegedeeld.[44]

§ 3. De opzeggingstermijn start op de maandag die volgt op de week waarin de beveiligde zending uitwerking heeft.[44]

§ 4. De door de benoemende overheid te respecteren opzeggingstermijn wordt als volgt vastgesteld:[44]

Anciënniteit bij de diensten van de Vlaamse overheid

Opzeggingstermijn

0 jaar tot minder dan 1 jaar

7 weken

1 tot minder dan 2 jaar

11 weken

2 tot minder dan 3 jaar

12 weken

3 tot minder dan 4 jaar

13 weken

4 jaar tot minder dan 5 jaar

15 weken

5 jaar tot minder dan 6 jaar

18 weken

6 jaar tot minder dan 7 jaar

21 weken

7 jaar tot minder dan 8 jaar

24 weken

8 jaar tot minder dan 9 jaar

27 weken

9 jaar tot minder dan 10 jaar

30 weken

10 jaar tot minder dan 11 jaar

33 weken

11 jaar tot minder dan 12 jaar

36 weken

12 jaar tot minder dan 13 jaar

39 weken

13 jaar tot minder dan 14 jaar

42 weken

14 jaar tot minder dan 15 jaar

45 weken

15 jaar tot minder dan 16 jaar

48 weken

16 jaar tot minder dan 17 jaar

51 weken

17 jaar tot minder dan 18 jaar

54 weken

18 jaar tot minder dan 19 jaar

57 weken

19 jaar tot minder dan 20 jaar

60 weken

20 jaar tot minder dan 21 jaar

62 weken

21 jaar tot minder dan 22 jaar

63 weken

22 jaar tot minder dan 23 jaar

64 weken

23 jaar tot minder dan 24 jaar

65 weken

24 jaar tot minder dan 25 jaar

66 weken

25 jaar tot minder dan 26 jaar

67 weken

26 jaar tot minder dan 27 jaar

68 weken

27 jaar tot minder dan 28 jaar

69 weken

28 jaar tot minder dan 29 jaar

70 weken

29 jaar tot minder dan 30 jaar

71 weken

30 jaar tot minder dan 31 jaar

72 weken

31 jaar tot minder dan 32 jaar

73 weken

32 jaar tot minder dan 33 jaar

74 weken

33 jaar tot minder dan 34 jaar

75 weken

34 jaar tot minder dan 35 jaar

76 weken

35 jaar tot minder dan 36 jaar

77 weken

36 jaar tot minder dan 37 jaar

78 weken

37 jaar tot minder dan 38 jaar

79 weken

38 jaar tot minder dan 39 jaar

80 weken

39 jaar tot minder dan 40 jaar

81 weken

40 jaar tot minder dan 41 jaar

82 weken

In onderling akkoord tussen de benoemende overheid en de ambtenaar kan een opzeggingstermijn worden vastgesteld die korter is dan de termijn vermeld in het eerste lid.[44]

§ 5. Voor de bepaling van de anciënniteit in het kader van de vaststelling van de opzeggingstermijn wordt rekening gehouden met de periodes van ononderbroken tewerkstelling als personeelslid bij de diensten van de Vlaamse overheid. Periodes gedurende welke de ambtenaar met een verlof was, tellen mee voor de berekening van de anciënniteit vermeld in dit lid.[44]

Onverminderd het eerste lid wordt eveneens de tewerkstelling als personeelslid meegerekend die werd gepresteerd bij de federale overheid of bij een provincie door de ambtenaar die krachtens de staatshervorming of in het kader van de afslanking van de provincies van de federale overheid of een provincie naar de diensten van de Vlaamse overheid werd overgeheveld.[44]

Art. XI 8bis

§ 1. In afwijking van artikel XI 8, §2, tweede lid, kan de benoemende overheid beslissen dat het ontslag als ambtenaar onmiddellijk ingaat, mits aan de ambtenaar een verbrekingsvergoeding wordt uitbetaald.[44]

De hoogte van de verbrekingsvergoeding vermeld in het eerste lid is gelijk aan het salaris dat tijdens de opzeggingstermijn, die overeenkomstig artikel XI 8, § 4, had moeten worden gepresteerd, moest worden uitbetaald. Bij de berekening van de verbrekingsvergoeding wordt ook rekening gehouden met de voordelen die de ambtenaar op basis van het statuut verwierf.[44]

De verbrekingsvergoeding wordt pro rata verminderd als de ambtenaar op het moment van het ontslag als gevolg van de opname van een verlof voor deeltijdse prestaties, deeltijdse prestaties wegens een chronische ziekte of een handicap[77] niet voltijds werkt.[44]

In afwijking van het derde lid wordt de vergoeding niet pro rata verminderd als een ambtenaar op het moment van het ontslag niet voltijds werkt als gevolg van een deeltijdse prestaties wegens ziekte of een vermindering in het kader van een zorgkrediet of een federaal zorgverlof als die vermindering niet voor onbepaalde tijd is gesloten[77].[44]

Als de ambtenaar op het moment van het ontslag voltijds afwezig is als gevolg van één van de volgende verloven, dan wordt er rekening gehouden met het salaris dat de ambtenaar zou hebben genoten, mocht hij niet met verlof zijn geweest:

1° zorgkrediet;

2° federaal zorgverlof;

3° onbetaald verlof;

4° politiek verlof;

5° gestandaardiseerd gunstverlof;

6° een verlof in het kader van een tewerkstelling voor een externe werkgever gedurende welke het loon niet wordt doorbetaald.[44]

§ 2. In het geschrift waarmee de beslissing tot ontslag wordt meegedeeld, wordt in afwijking van artikel XI 8, § 2, derde lid, ook de waarde van de verbrekingsvergoeding die zal worden uitbetaald meegedeeld.[44]

§ 3. Tijdens een lopende opzeggingstermijn kan de benoemende overheid beslissen om het ontslag als ambtenaar alsnog onmiddellijk te laten ingaan, mits betaling van een verbrekingsvergoeding.[44]

De hoogte van de verbrekingsvergoeding vermeld in het eerste lid is gelijk aan het salaris dat tijdens de nog resterende opzeggingstermijn moest worden uitbetaald. Artikel XI 8bis, §1, tweede tot vijfde lid zijn overeenkomstig van toepassing.[44]

Art. XI 8ter

Met het oog op de onderbrenging van de ambtenaar onder de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering, sector uitkeringen, en de moeder-schapsverzekering worden tijdens de opzeggingstermijn of op de verbrekingsvergoeding de desbetreffende werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdrage gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt de werkgever de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.[44]

Art. XI 8quater

§ 1. Een ambtenaar die overeenkomstig artikel XI 8, §1, ontslagen wordt, heeft recht op outplacementbegeleiding op voorwaarde dat hij recht heeft op ofwel:

1° een opzeggingstermijn van minstens dertig weken;

2° een verbrekingsvergoeding die een opzeggingstermijn van minstens dertig weken vervangt.[44]

§ 2. In geval van een ontslag met een opzeggingstermijn heeft de ambtenaar recht op een outplacementbegeleiding van zestig uren die worden opgenomen tijdens het sollicitatieverlof vermeld in artikel XI 8quinques.[44]

§ 3. In geval van een ontslag met een verbrekingsvergoeding heeft de ambtenaar recht op een outplacementbegeleiding van zestig uren waarvan de waarde gelijk is aan een twaalfde van het bruto jaarsalaris van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat met een minimumwaarde van €1800 en een maximumwaarde van €5500. Deze waardes worden pro rata verminderd in geval de ambtenaar op het moment van het ontslag verminderd werkt.[44]

De opzeggingstermijn op grond waarvan de vergoeding vermeld in artikel XI 8bis berekend wordt, wordt in geval de ambtenaar recht heeft op outplacementbegeleiding met vier weken verminderd.[44]

Het tweede lid is niet van toepassing als de ambtenaar binnen de zeven kalenderdagen na kennisname van het ontslag door middel van een geneeskundig getuigschrift aantoont dat hij medisch ongeschikt is om een outplacementbegeleiding te volgen.[44]

Art. XI 8quinquies

Een ambtenaar die overeenkomstig artikel XI 8, § 1, ontslagen wordt, heeft tijdens de opzeggingstermijn onder de volgende voorwaarden recht op sollicitatieverlof:

1° de ambtenaar heeft recht op de outplacementbegeleiding vermeld in artikel XI 8quater: één dag per week, op te nemen met een volle of halve dag;

2° de ambtenaar heeft geen recht op outplacementbegeleiding vermeld in artikel X 8quater:

  • gedurende de weken die de laatste zesentwintig weken van de opzeggingstermijn voorafgaan: een halve dag per week;
  • gedurende de laatste zesentwintig weken van de opzeggingstermijn: één dag per week op te nemen met een volle of halve dag.[44]

Het sollicitatieverlof wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld. Het niet-opgenomen verlof kan niet naar de volgende week worden overgedragen.[44]

Art. XI 9

Het vrijwillig ontslag en de opruststelling[9] wordt toegestaan, respectievelijk ondertekend door de benoemende overheid.

Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt ondertekend door de benoemende overheid.

Art. XI 10

De pensioengerechtigde ambtenaar wordt gemachtigd de eretitel van zijn ambt te dragen indien hij:

-ten minste 20 jaar dienstanciënniteit telt op het ogenblik van zijn opruststelling[9], behoudens in geval van vroegtijdige pensionering ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte
-geen evaluatie onvoldoende gekregen heeft in het laatste jaar vóór de opruststelling[9]
-geen tuchtstraf gekregen heeft in zijn loopbaan, tenzij deze inmiddels doorgehaald werd.

Hoofdstuk 2. De ontslagregeling voor contractuelen

Hoofdstuk 2 bevat Art. XI 11

Art. XI 11

Contractuelen kunnen ontslagen worden door de indienstnemende overheid overeenkomstig het arbeidsrecht. Onverminderd deze regeling kan het contractueel personeelslid , ontslagen worden door de indienstnemende overheid na één evaluatie onvoldoende over de wijze van uitoefening van de functie.[2]

Het contractuele personeelslid wordt ontslagen als hij na een evaluatie “onvoldoende” bij één van de twee eerstvolgende evaluaties een tweede evaluatie “onvoldoende” krijgt.[23]

Hoofdstuk 3. Overgangsbepaling

Hoofdstuk 3 bevat Art. XI 12 tot en met Art. XI 16.

Art. XI 12

Voor de ambtenaar die op datum van 30 juni 2016 62 jaar of ouder is, worden de ziektedagen die hem vanaf de leeftijd van 62 jaar werden toegekend krachtens de reglementering van kracht vóór eerstvermelde datum, aangerekend op de 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte vermeld in artikel XI 7.[34]

Voor de ambtenaar die op datum van 1 januari 2017 62 jaar en zes maanden of ouder is, worden de ziektedagen die hem vanaf de leeftijd van 62 jaar en zes maanden werden toegekend krachtens de reglementering van kracht vóór eerstvermelde datum, aangerekend op de 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte vermeld in artikel XI 7.[34]

Voor de ambtenaar die op datum van 1 januari 2018 63 jaar of ouder is, worden de ziektedagen die hem vanaf de leeftijd van 63 jaar werden toegekend krachtens de reglementering van kracht vóór eerstvermelde datum, aangerekend op de 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte vermeld in artikel XI 7.[34]

Art. XI 13

De ambtenaar ouder dan 60 jaar die na een afwezigheid van 222 werkdagen wegens ziekte een uitstel kreeg van zijn opruststelling met 6 maanden of een veelvoud ervan, krijgt na afloop van de termijn van het toegekende uitstel een ambtshalve verlenging van het uitstel tot aan de eerste datum waarop hij voldoet aan de voorwaarden voor het vervroegd pensioen wegens leeftijd of ziekte.[34]

Art. XI 14

Op het vrijwillig ontslag dat door de ambtenaar bij de benoemende overheid is ingediend voor 1 juni 2019 blijven de regels van toepassing die golden op het moment dat het vrijwillig ontslag werd ingediend.[44]

Art. XI 15

Op de opzeggingstermijnen die lopen op 31 mei 2019 blijven de regels van toepassing die golden bij de start van de opzeggingstermijn.[44]

Art. XI 16

Voor de ambtenaar die op 31 mei 2019 vast benoemd is, wordt de opzeggingstermijn vermeld in artikel XI 8, §2, tweede lid, berekend door de uitkomst van punt 1° en 2° bij elkaar op te tellen:

1° op grond van de anciënniteit opgebouwd tot en met 31 mei 2019 heeft de ambtenaar recht op een opzeggingstermijn van dertien weken per begonnen periode van vijf jaar anciënniteit;

2° op grond van de anciënniteit opgebouwd vanaf 1 juni 2019 wordt de opzeggingstermijn berekend overeenkomstig artikel XI 8, §4.[44]