chat-altchatcrossloginquestion-circlesearchsmileystarthumbup-downwarning
Vlaanderen
Contacteer ons
    Terug naar overzicht Stuur een e-mail

    Stuur een e-mail naar 1700, de informatiedienst voor al uw vragen aan de overheid.
    U ontvangt een kopie van uw bericht.

    Terug naar overzicht Chat met ons
    Uw chatgesprek wordt automatisch gestart zodra er een medewerker beschikbaar is.
    Even geduld, uw positie in de wachtrij wordt bepaald.

    Analyse van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen (B.S. 30 december 2011 – 4de editie)

    Titel 2 – Financiën – fiscaal voordeel privé-gebruik bedrijfswagens (artikel 39)

    * Toepassingsgebied: alle werkgevers
    * Uitwerking: 1 januari 2012

    Belangrijke opmerking: Het gaat hier enkel om de voertuigen die voor privé-doeleinden mogen gebruikt worden en m.a.w. bv. niet over de “poolwagens”.

    1. Berekeningsformule

    Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op 6/7 van de cataloguswaarde van het voertuig.

    De berekeningsformule is dus als volgt:

    Voordeel van alle aard = cataloguswaarde x % (CO2-coëfficiënt) * 6/7

    2. Begrip cataloguswaarde

    De cataloguswaarde is de gefactureerde waarde, met inbegrip van BTW en opties, zonder rekening te houden met kortingen, verminderingen, afslagen en ristorno’s.

    Voor tweedehandswagens geldt de door de werkgever betaalde gefactureerde waarde, met inbegrip van opties en BTW.

    3. CO2-basispercentage

    Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5% voor een CO2*uitstoot van:
    * 95 g/km voor dieselvoertuigen
    * 115 g/km voor benzinevoertuigen, LPG of aardgasmotoren

    4. Referentie CO2-uitstoot

    De Koning bepaalt jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot in functie van de gemiddelde CO2-uitstoot van het voorafgaand jaar aan het belastbaar tijdperk ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011.

    Wanneer de uitstoot hoger ligt dan deze referentie-uitstoot wordt de CO2-coëfficiënt met 0,1% per CO2-gram vermeerderd, tot een maximum van 18%.

    Wanneer de uitstoot lager ligt dan de referentie-uitstoot, wordt dat percentage met 0,1% per CO2-gram verminderd, tot een minimum van 4%.

    Het minimumpercentage zal dus van toepassing zijn op wagens zonder CO2-uitstoot (elektrische wagens), en betekent dus doorgaans een forse verhoging van het voordeel van alle aard voor de werknemer.

    5. Geen gegevens bekend over CO2-uitstoot

    De voertuigen aangedreven door een benzine, LPG- of aardgasmotor, worden gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 205 g/km. Indien aangedreven door een dieselmotor worden ze gelijkgesteld met voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 195 g/km.

    6. Minimumbedrag van het voordeel

    Het voordeel mag nooit minder bedragen dan € 820 per jaar te indexeren (€ 1.200 voor 2012).

    7. Bijdrage werknemer

    Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene wat overeenkomstig bovenvermelde formule wordt bekomen, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van het voordeel. Bij de DVO bestaat dit wellicht niet.

    8. Vergelijking formule berekening 2011 en 2012

    Formule 2011  Formule 2012
    (CO2-coëfficiënt x CO2-uitstoot X aan-tal privékilometers)/12 

    cataloguswaarde x % (CO2-coëfficiënt) * 6/7

    9. Voorbeeld vergelijking voordeel 2011–2012

    Type voertuig Berekening 2011(afstand woon-werkverkeer is minder dan 25 km) Berekening 2012
    VW Golf 1.6 TDI (0,00245 x 99 g/km x 5000)/12 = € 101,06 per maand. (€ 22.564,50 x (5,5%+0,4%) x 6/7)/12 = € 100 per maand (opge-trokken tot minimumbedrag).
     BMW 318D (0,00245 x 120 g/km x 5000)/12 = € 122,50 per maand. (€ 32.700 x (5,5% + 2,5%) x 6/7)/12 = € 186,86 per maand (+ 52%).

    Opmerking: De bevoegde administratie werkt aan een circulaire met bijkomende en verduidelijkende info, onder andere wat betreft “instapwagens” en tweehandswagens. Van zodra hierover info beschikbaar is, zal deze worden gecommuniceerd.

    naar boven

    Titel 8 – Pensioenen – Hoofdstuk 1. Pensioenen van de overheidssector  

    I. Ambtenarenpensioenen

    Afdeling 1 – Verhoging van de pensioenleeftijd (artikel 85 t/m 92) – wijziging artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 (1)  

    * Toepassingsgebied: alle overheidswerkgevers
    * Uitwerking: pensioenen die ingaan vanaf 1 januari 2013

    1. Minimumleeftijd en loopbaanvereiste

    De minimumleeftijd om met vervroegd pensioen te kunnen gaan, die momenteel 60 jaar bedraagt, wordt in 2013 met 6 maanden verhoogd. De jaren daarna zal die leeftijd telkens met 6 maanden stijgen.

    Tegen 2016 zal de minimumleeftijd dan 62 jaar bedragen.

    De minimale loopbaan voorwaarde wordt eveneens opgetrokken, om tegen 2016 40 jaar te bedragen.

    jaar Minimumleeftijd (lange loopbaan) Minimumloopbaan (lange loopbaan)
    2012 60 jaar 5 jaar
    2013 60,5 jaar
    (60 jaar)
    38 jaar
    (40 jaar)
    2014 61 jaar
    (60 jaar)
    39 jaar
    (40 jaar)
    2015 61,5 jaar
    (60 jaar)
    40 jaar
    (41 jaar)
    2016 62 jaar
    (61 jaar)
    (60 jaar)
    40 jaar
    (41 jaar)
    (42 jaar)

    Deze nieuwe regels gelden voor pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan vanaf 1 januari 2013.

    Opmerkingen:

    1. Voor de vaststelling van de nieuwe vereiste loopbaanvoorwaarde zullen de diensten die meetellen voor de vaststelling van het recht op een pensioen van de overheidssector in aanmerking genomen worden met inbegrip van de tijdsbonificatie wegens het verplicht bezit van een diploma en van de legerdienst;
    2. Indien iemand onvoldoende dienstjaren in de overheidssector heeft, zullen ook zijn perioden van tewerkstelling als werknemer of als zelfstandige in aanmerking worden genomen om aan de loopbaanvoorwaarde te kunnen voldoen.
    3. De bestaande regel dat men 5 pensioenaanspraak verlenende dienstjaren moet hebben om aanspraak te kunnen maken op de pensioenberekening van de overheidssector blijft bestaan. Deze 5 dienstjaren maken deel uit van de voormelde algemene loopbaanvoorwaarde. Om deze 5 jaar te bepalen, kan wel geen rekening gehouden worden met de tijdsbonificatie wegens het verplicht bezit van een diploma.

    2. Specifieke leeftijdsgrenzen (Artikel 88)

    2.1. De preferentiële leeftijdsgrenzen voor de oppensioenstelling blijft bestaan voor:

    - Het rijdend personeel van de NMBS Holding;
    - De geïntegreerde politie;
    - De militairen.

    2.2. De personen die zich op 28 november 2011 in een voltijdse of deeltijdse disponibiliteit voorafgaand aan de oppensioenstelling bevinden (of een vergelijkbare situatie), of personen die een aanvraag hebben ingediend vóór 28 november 2011, worden op pensioen gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de 60ste verjaardag.

    3. Voordeliger tantièmes dan 1/60 (artikel 89)

    De wet is momenteel enkel geldig voor de administratieve functies. De wijze waarop de pensioenleeftijd en de loopbaanvoorwaarden zal worden verhoogd voor functies met een voordeliger tantième, is nog niet bepaald.

    Dit maakt het voorwerp uit van het sociaal overleg, en zullen worden bepaald vóór 1 maart 2012.

    Afdeling 2 – Aanpassing van de toepasselijke tantièmes (artikel 93 t/m100)

    Momenteel bestaan in de overheidssector een aantal voordeligere tantièmes, waardoor sneller een maximumpensioen kan worden bereikt.

    De voornaamste betreffen:

    - 1/20 katholieke erediensten;
    - 1/30 magistratuur, universiteitsprofessoren;
    - 1/35 magistratuur.

    Deze voordelige tantièmes worden voor de dienstjaren vanaf 1 januari 2012 opgetrokken tot 1/48.

    Dit heeft voor gevolg dat de betrokkene bij een volledige loopbaan in 1/48 zijn maximumpensioen pas bereikt na 36 jaar in plaats van 22 jaar en 6 maanden bij een berekening aan 1/30.

    De pensioenberekening van de gemeentemandatarissen wijkt op een aantal punten af van de ambtenarenregeling (artikel 96). Het gaat om de pensioenberekening volgens de formule: (a x 3,75 s t)/(100 x 12), waarbij a de jaarwedde betreft en t de loopbaanduur in maanden. Op basis van deze formule bereikt de gemeentemandataris het maximum pensioen na 20 jaar.

    De formule worden vervangen door (a x 3,75 x t)/(180 x 12) voor de mandaatperioden vanaf 1 januari 2012.

    Dit heeft voor gevolg dat het maximumpensioen bij een volledige loopbaan door de nieuwe formule pas bereikt wordt na 36 jaar (stemt overeen met de regel van 1/48).

    Artikel 100 voorziet in een overgangsregeling. De personen die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt op 1 januari 2012, behouden het voordeel van de berekeningswijze die op hen van toepassing was op de datum van 31 december 2011.

    Afdeling 3 – beperking van de toelaatbaarheid van periodes van afwezigheid, verlof en loopbaanonderbreking (art. 101 – 103).

    1. Perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties gesitueerd na 31 december 2011, worden nog slechts in aanmerking genomen voor het recht en de berekening van het pensioen ten belope van 12 maanden voor het geheel van de loopbaan.

    Indien de aanvraag werd ingediend vóór 28 november 2011 geldt de vroegere regeling:

    • gratis de eerste 12 maanden en eventueel nog 24 bijkomende maanden voor de periode gedurende welke het personeelslid of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt voor een kind jonger dan 6 jaar
    • hetzij door storten van een persoonlijke bijdrage voor de perioden waarvoor er geen dergelijke vrijstelling is.

    2. Voor de personen die na 31 december 2011 vrijwillig in het kader van loopbaanonderbreking hun prestaties verminderen tot 4/5 van een voltijdse tewerkstelling, worden de periodes van afwezigheid of verlof gelijkgesteld met effectieve prestaties zonder dat zij in het geheel 5 jaar mogen overschrijden. Deze regeling bestaat niet in de DVO.

    3. Ingeval van een halftijdse loopbaanonderbreking of voor 1/5 na 31 december 2011 door een persoon van 55 jaar of ouder, wordt de beperking van maximum 60 kalendermaanden respectievelijk verhoogd met 24 maanden of 60 maanden.

    4. De loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad en palliatieve zorgen, ondergaan geen verandering, behalve dat zij niet meer moeten gevalideerd worden door persoonlijke bijdragen indien het gaat om perioden na 31 december 2011.

    Afdeling 4 – berekening van het pensioen op de tien laatste loopbaanjaren (artikel 105 – 106)

    Vanaf 1 januari 2012 gebeurt de pensioenberekening op basis van de gemiddelde wedde van de laatste 10 dienstjaren.

    Personen die op 1 januari 2012 reeds de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben, behouden de berekeningswijze op basis van de gemiddelde wedde van de laatste 5 dienstjaren.

    II. Overlevingspensioenen

    De hervorming van de overlevingspensioenen is nog niet van start gegaan.
    De PDOS blijft de toekenning dus doen volgens de huidige pensioenreglementering. Een bespreking hierover zal meegedeeld worden als een meer concrete info beschikbaar is.

    III. Privé-pensioenen (artikel 116 e.v.)

    De regering heeft enkele elementen van het pensioenstelsel voor de werknemers aangepast. Ze hebben geen terugwerkende kracht en zijn van toepassing op de pensioenen die ten vroegste op 1 januari 2013 ingaan. Ze hebben in eerste instantie betrekking op de leeftijd waarop het pensioen vervroegd kan ingaan.

    Het gaat om volgende aanpassingen:

    1. Vervroegd rustpensioen

    1.1. De minimumleeftijd voor toegang tot het vervroegd pensioen op 60 jaar wordt gefaseerd opgetrokken als volgt:

    Datum Minimumleeftijd Loopbaanvoorwaarde (*) Uitzonderingen lange loopbanen
    2012 60 jaar 35 jaar /
    2013 60,5 jaar 38 jaar 60 jaar, indien 40 jaar loopbaan
    2014 61 jaar 39 jaar 60 jaar, indien 40 jaar loopbaan
    2015 61,5 jaar 40 jaar 60 jaar, indien 41 jaar loopbaan
    2016 62 jaar 40 jaar 60 jaar, indien 42 jaar loopbaan
    61 jaar, indien 41 jaar loopbaan

    (*) Tijdsvakken van binnen- en buitenlandse pensioenverzekering (periodes gewerkt als werknemer, zelfstandige of ambtenaar met inbegrip van gelijkgestelde periodes zoals ziekte, brugpensioen, werkloosheid, enzovoort) tellen mee om aan de loopbaanvoorwaarde te voldoen

    1.2. Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor de werknemers
    1.2.1. van wie de opzegtermijn ingaat voor 1 januari 2012 en eindigt na 31 december 2012.
    1.2.2. Er zijn ook overgangsmaatregelen voorzien voor de werknemers die vóór 28 november 2011 in onderling overleg met hun werkgever een overeenkomst van vervroegde uittreding op de leeftijd van 60 jaar hebben afgesloten terwijl ze, bij gebrek aan voldoende loopbaanjaren op dat ogenblik, geen aanspraak kunnen maken op hun wettelijk pensioen. Dat kan enkel voor zover deze werknemers op de leeftijd van 60 jaar minstens een loopbaan van 35 jaren bewijzen.

    2. Speciale stelsels

    2.1. Mijnwerkers, zeevarenden en vliegend personeel van de burgerluchtvaart zullen voortaan een pensioenberekening kennen op basis van 45-sten – zoals werknemers in de privésector – in plaats van op basis van een meer voordelige breuk:

    2.2. Mijnwerkers, zeevarenden en leden van het vliegend personeel van de burgerluchtvaart die op 31 december 2011 55 jaar of ouder zijn, zullen de oude berekeningsmethode voor hun volledige pensioen behouden.

    2.3. De Koning zal overgangsmaatregelen bepalen voor mijnwerkers, zeevarenden en leden van het vliegend personeel van de burgerluchtvaart die jonger zijn dan 55 jaar op 31 december 2011.

    2.4. Beroepsjournalisten:
    2.4.1. Journalisten die op 31 december 2011 55 jaar of ouder zijn, zullen de oude berekeningsmethode voor hun volledige pensioen behouden.
    2.4.2. Voor journalisten die jonger zijn dan 55 jaar blijven de pensioenrechten die vóór 31 december 2011 opgebouwd zijn verworven.
    2.4.3. De Koning kan overgangsmaatregelen voorzien.

    3. Gelijkgestelde periodes gesitueerd na 31 december 2011

    3.1. Werkloosheid in de 3de periode:

    Gelijkstelling wordt berekend op basis van het bedrag van het minimumjaarrecht.

    3.2. Brugpensioen vóór 60 jaar:

    Gelijkstelling wordt beperkt tot het bedrag van het minimumjaarrecht.
    Personen die al in het stelsel van brugpensioen zitten of vóór 28.11.2011 een toezegging hadden, vallen niet onder de maatregel.
    Brugpensioen na 60 jaar blijft volledig vrijgesteld

    3.3. Vrijwillige loopbaanonderbreking of tijdskrediet vóór de leeftijd van 60 jaar:

    Gelijkstelling wordt beperkt tot maximum 1 jaar.
    De onderbrekingen van de loopbaan met een bepaald motief (tijdskrediet voor opvoeding, zorg of opleiding, ouderschapsverlof, palliatief verlof, zorgverlof) blijven volledig gelijkgesteld.
    Personen die al in het stelsel van tijdskrediet zitten of vóór 28.11.2011 een aanvraag ingediend hebben, vallen niet onder de maatregel.

    3.4. Voor mensen die in de toekomst in een landingsbaan intreden of aanvraag na 28 november 2011:

    Vóór de leeftijd van 60 jaar wordt een gelijkstelling voorzien zoals voor brugpensioen (dus op basis van het minimumrecht = minimumpensioen voor die periodes).
    Na de leeftijd van 60 jaar wordt er in een volledige gelijkstelling voorzien voor de duurtijd van 1 jaar VTE (dus 2 jaar 1/2de landingsbaan of 5 jaar 1/5de landingsbaan). Voor de periodes daarnaast gebeurt de gelijkstelling op basis van het minimumrecht.

    Uitzonderingen:
    Brugpensioen, tijdskrediet, loopbaanonderbreking en landingsbanen vanaf 60 jaar.
    Personen ouder dan 50 jaar die vóór 28.11.2011 al in een stelsel van tijdskrediet of loopbaanonderbreking zaten.

     

    ALGEMENE OPMERKING: Nog vele maatregelen moeten bij KB worden geregeld, na syndicale onderhandelingen.

    naar boven


    (1) Wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering van de pensioenregelingen.