chat-altchatcrossloginquestion-circlesearchsmileystarthumbup-downwarning
Vlaanderen
Contacteer ons
    Terug naar overzicht Stuur een e-mail

    Stuur een e-mail naar 1700, de informatiedienst voor al uw vragen aan de overheid.
    U ontvangt een kopie van uw bericht.

    Terug naar overzicht Chat met ons
    Uw chatgesprek wordt automatisch gestart zodra er een medewerker beschikbaar is.
    Even geduld, uw positie in de wachtrij wordt bepaald.

    WETGEVINGSTECHNIEK: Overbodige bepalingen - Decreten en Wetten

    Advies 62.226/3 van 6 november 2017

    In het ontworpen artikel 90, §9, van de Vlaamse Wooncode werd gewag gemaakt van de “gemotiveerde” beslissing tot vestiging van het sociaal beheersrecht.

    Het opleggen van een dergelijke motiveringsplicht is overbodig en misleidend. Het is overbodig omdat de beslissingen onder de toepassing vallen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en de verplichting tot formele motivering al uit die wet voortvloeit. Het is misleidend omdat dergelijke bepalingen ten onrechte de indruk wekken dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat als die niet uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.

    Als een verdergaande motiveringsplicht wordt beoogd dan die welke voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991, moet de draagwijdte ervan omschreven worden. Als dat niet het geval was, moest het woord “gemotiveerde” weggelaten worden. ( Advies 62.226/3 van 6 november 2017 over een ontwerpdecreet houdende de wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht, en houdende de wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, p. 13, punt 13)

    DOSSIER:

     

    Advies 61.391/3 van 16 juni 2017

    Volgens artikel 14, eerste lid, van het ontwerp kon de Vlaamse Regering in een “met redenen omkleed bevel” de maatregelen opleggen die erin vermeld waren.

    Het uitdrukkelijk opleggen van een motiveringsplicht is evenwel overbodig en misleidend. Het is overbodig omdat de bedoelde beslissingen onder de toepassing vallen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en de verplichting tot formele motivering al uit die wet voortvloeit. Het is misleidend omdat dergelijke bepalingen ten onrechte de indruk wekken dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat als die niet uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.

    Als een verdergaande motiveringsplicht wordt beoogd dan die welke voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991, moet de draagwijdte ervan omschreven worden. Als dat niet het geval was, moesten de woorden, vermeld in de eerste alinea van deze opmerking, weggelaten worden. ( Advies 61.391/3 van 16 juni 2017 over een ontwerpdecreet houdende het overheidstoezicht in het kader van het welzijns- en gezondheidsbeleid, p. 14 en 15, punt 22)

    Advies 61.391/3 van 16 juni 2017 (BIS)

    In artikel 14 van het ontwerp werd gesproken over “concrete maatregelen”. Het woord “concrete” was daar overbodig en kon bijgevolg weggelaten worden. ( Advies 61.391/3 van 16 juni 2017 (BIS) over een ontwerpdecreet houdende het overheidstoezicht in het kader van het welzijns- en gezondheidsbeleid, p. 14, punt 19)

    Advies 61.069/1 van 13 april 2017

    Het ontworpen nieuwe tweede lid van artikel 65, §1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs had betrekking op de procedure bij de overheveling van structuuronderdelen. Daarbij werd aan de Vlaamse Regering een motiveringsplicht opgelegd als haar beslissing afweek van het standpunt dat wordt ingenomen in het protocol van akkoord van de bevoegde lokale onderhandelingscomités.

    Het opleggen van een dergelijke motiveringsplicht is overbodig en misleidend. Het is overbodig omdat de beslissingen in kwestie onder de toepassing vallen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en de verplichting tot formele motivering al uit die wet voortvloeit. Het is misleidend omdat dergelijke bepalingen ten onrechte de indruk wekken dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat zonder dat dat uitdrukkelijk wordt voorgeschreven of als de Vlaamse Regering niet afwijkt van het standpunt dat is ingenomen in het protocol. Als een verdergaande motiveringsplicht wordt beoogd dan die welke voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991, moet de draagwijdte ervan omschreven worden. Als dat niet het geval was, moest de laatste zin van het ontworpen artikel 65, §1, (nieuw) tweede lid, van het decreet van 15 juni 2007  weggelaten worden. ( Advies 61.069/1 van 13 april 2017 over het ontwerpdecreet betreffende het onderwijs XXVII, p. 7/8, punt 8)

    Advies 60.257/3 van 21 november 2016

    In het ontworpen artikel 13.4.11, §2, van het Energiedecreet werd vermeld dat de kennisgeving van de beslissing om de administratieve geldboete op te leggen “de beroepsmogelijkheid” moet vermelden. Die vermelding is overbodig en kon dus beter worden weggelaten. Uit artikel 35 van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur vloeit immers al voort dat de kennisgeving alleen geldig is als de beroepsmogelijkheden en de nadere regels in verband met het beroep worden vermeld. ( Advies 60.257/3 van 21 november 2016 over een ontwerpdecreet tot wijziging van het energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft het voorkomen, detecteren, vaststellen en bestraffen van energiefraude, p.11, punt 20)

    Advies 60.257/3 van 21 november 2016 (BIS)

    In het ontworpen artikel 13.4.11, §2, van het Energiedecreet was melding gemaakt van een “met redenen omklede aangetekende brief”, waarmee de beslissing om de administratieve geldboete op te leggen, ter kennis wordt gebracht. Het opleggen van een dergelijke motiveringsplicht is overbodig en misleidend. Het is overbodig omdat de beslissingen onder de toepassing vallen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en omdat de verplichting tot formele motivering al uit die wet voortvloeit. Het is misleidend omdat dergelijke bepalingen ten onrechte de indruk wekken dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat zonder dat dat uitdrukkelijk erin wordt voorgeschreven. Tenzij een verdergaande motiveringsplicht werd beoogd dan de motiveringsplicht die voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991, waarbij de draagwijdte ervan moest worden omschreven, moesten de woorden “met redenen omklede” worden weggelaten. ( Advies 60.257/3 van 21 november 2016 over een ontwerpdecreet tot wijziging van het energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft het voorkomen, detecteren, vaststellen en bestraffen van energiefraude, p.11, punt 20)

    Advies 59.076/3 van 13 april 2016

    In artikel 15 van het ontwerp werden artikel 7 tot en met 9 en 12 van het

    Gemeentedecreet van toepassing verklaard op de installatievergadering van de gemeenteraad van de nieuwe gemeente. Die bepaling was overbodig omdat de voormelde artikelen van het Gemeentedecreet uit zichzelf van toepassing waren. Bovendien zou op die manier ten onrechte de indruk worden gewekt dat de andere bepalingen van het Gemeentedecreet niet van toepassing waren.

    De gemachtigde was het daarmee eens:

    Artikel 15 van het voorontwerp is inderdaad overbodig. Het spreekt vanzelf dat

    de bepalingen van het Gemeentedecreet en van elk ander decreet geldig blijven tenzij dit voorontwerp van decreet er afwijkende bepalingen over bevat. In de Memorie van

    Toelichting zou dit kunnen worden verduidelijkt.” ( Advies 59.076/3 van 13 april 2016 over een ontwerp van decreet houdende de regels voor de vrijwillige samenvoeging van gemeenten en tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams gemeentefonds, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en van het Lokaal en Provinciaal kiesdecreet van 8 juli 2011, p.21, punt 21)

    Advies 59.029/1 van 5 april 2016

    In artikel VII.4, 2°, van het ontwerp werd een normatieve bevoegdheid verleend aan de examencommissie om een werkings- en examenreglement op te stellen. Uit de memorie van toelichting bleek dat de stellers van het ontwerp ervan uitgingen dat dat nodig was omdat de huidige delegatie aan de Vlaamse Regering in tegenspraak zou zijn met de subdelegatie door de Vlaamse Regering aan de examencommissie. Een machtiging aan de Vlaamse Regering belet in beginsel evenwel niet dat de Vlaamse Regering, binnen de grondwettelijke perken en rekening houdend met de beginselen inzake bevoegdheidsdelegatie, bepaalde bevoegdheden subdelegeert aan een minister of een andere overheidsinstantie. Er was dus geen reden om de bepaling te wijzigen.

    De ontworpen bepaling schrapte daarnaast de machtiging aan de Vlaamse Regering om het werkings- en examenreglement op te stellen, waardoor het voortaan aan de examencommissie toekwam om alle werkingsregels te bepalen die niet in het decreet zelf waren opgenomen. Een dergelijke werkwijze is niet noodzakelijk in strijd met artikel 24, §5, van de Grondwet. Volgens de vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof verbiedt artikel 24, §5, van de Grondwet immers niet dat onder bepaalde voorwaarden opdrachten aan andere overheden worden gegeven. Artikel 24, §5, vereist dat de opdrachten die de decreetgever verleent, alleen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de door de decreetgever zelf vastgestelde beginselen. Via die opdrachten kan een andere overheid de onnauwkeurigheid van die beginselen niet opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet verfijnen. De machtiging moest dus zo begrepen worden dat de examencommissie de decretale bepalingen over de werking van de commissie ten uitvoer mocht leggen. Eventuele onnauwkeurigheden of onvoldoende omstandig gemaakte beleidskeuzes kon ze niet verfijnen.

    De toevoeging “waarbij zij rekening houdt met de wettelijke bepalingen” was overbodig, gelet op wat hierboven in herinnering is gebracht. De bepaling wekte de indruk dat zonder die toevoeging het reglement geen rekening hoefde te houden met die regels. Die toevoeging kon dus het best weggelaten worden. ( Advies 59.029/1 van 5 april 2016 over een ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXVI, p.7, punt 12)

    Advies 58.152.3 van 6 oktober 2015

    Volgens het ontworpen artikel 5, eerste lid, 3°, van het decreet van 7 mei 2014 omvatte de opdracht van het agentschap Sport Vlaanderen het adviseren, het begeleiden en het ondersteunen van de uitbouw van de sportinfrastructuur in het Nederlandse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Dat het agentschap Sport Vlaanderen zijn opdrachten uitoefent of kan uitoefenen in het Nederlandse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (wat betreft de zogenaamde unicommunautaire instellingen) vloeide op zich reeds voort uit de grondwettelijke omschrijving van de territoriale bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap. Het was verwarrend om dat voor één opdracht uitdrukkelijk te bepalen, en niet voor de andere opdrachten. De zinsnede “in het Nederlandse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad” kon in de genoemde bepaling dan ook het best worden weggelaten. ( Advies 58.152.3 van 6 oktober 2015 over een ontwerpdecreet tot wijziging van diverse decreten, wat betreft de integratie van de beleidsondersteunende opdracht inzake sport in het agentschap Sport Vlaanderen, en tot wijziging van het Antidopingdecreet van 25 mei 2012, p.5, punt 6 )

    Advies 57.883.1.V van 31 augustus 2015

    Het decreet van 22 november 2013 bevatte een transversale overkoepelende regeling inzake deugdelijk bestuur. Op grond van artikel 2, §1, 3°, van dat decreet was het ook van toepassing op het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (VLAIO; ook bekend als Flanders Investment and Trade, FIT), dat immers een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap is.

    Het min of meer letterlijk herhalen in het voorliggende ontwerp van bepalingen die reeds golden op grond van het decreet van 22 november 2013 (vergelijk bijvoorbeeld het ontworpen artikel 7, § 2, van het decreet van 7 mei 2004 – artikel 6 van het ontwerp – met de artikelen 5, eerste tot vierde lid, en 6 van het decreet van 22 november 2013) had weinig zin en schepte verwarring over de vraag of al dan niet wordt afgeweken van de transversale regeling.

    Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid was het beter in het algemeen te verwijzen naar de transversale regeling en voor het overige alleen bepalingen in het ontwerp op te nemen ter aanvulling van die regeling of bij afwijking van die algemene regels. ( Advies 57.883.1.V van 31 augustus 2015 over het ontwerpdecreet tot wijziging van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “vlaams agentschap voor internationaal ondernemen”, wat betreft de beginselen van het deugdelijk bestuur in de vlaamse publieke sector, p. 3, punt 3 )

    Advies 56.658/3 van 23 oktober 2014

    In  de  ontworpen  artikelen  8,  §2,  1°, derde  tot  vijfde  zin,  10, §3 en  §6, zevende lid, 21, §4, eerste lid, 23/1, § 1, zesde lid, 24, §1, vijfde lid, en §2, vierde lid, en 25, §1, vierde lid (lees: 25, vierde lid) werden bevoegdheden of taken omschreven van het TAS of het WADA.

    Het ontworpen artikel 10, § 4, vijfde lid, bepaalde dat in een welbepaald geval geen beroep kan worden ingesteld bij het WADA. De ontworpen artikelen 10, § 4, vijfde lid, en § 6, achtste lid, 23/I, § 1, zesde lid, 23/2, negende lid, 24, § 2, derde en vierde lid, 25, § 1, zevende lid (lees: 25, zevende lid,) en 43, zesde lid, bepaalden dat beroep kon worden ingesteld bij het TAS.

    Het  WADA  en het TAS zijn buitenlandse  privaatrechtelijke  organisaties  die niet onder  de  rechtsmacht   vallen  van  de  Vlaamse  Gemeenschap  en  die  dan  ook  niet  door  de decreetgever  geregeld  kunnen  worden.  De  aangehaalde  ontworpen bepalingen  moesten  worden weggelaten  of  in elk geval  zo  worden  geformuleerd  dat zij een  regel  stellen ten  aanzien van · burgers  die  onder  de  bevoegdheid   van  de  Vlaamse  Gemeenschap  vallen,  veeleer  dan  een verplichting   ten   aanzien   van   die   organisaties.   Indien   die   bevoegdheden   of   taken   reeds voortvloeiden uit de WADA-code, kon eventueel geopteerd worden voor een formulering waarbij wordt verwezen naar die relevante bepalingen ("Overeenkomstig artikel ... van de WADA-code, (".) "), zodat geen twijfel kan bestaan omtrent de juridische herkomst van de betrokken bevoegdheid of taak. (  Advies 56.658/3 van 23 oktober 2014 over een ontwerp van decreet houdende aanpassing van het antidoping-decreet van 25 mei 2012 aan de code 2015, p. 168-169, punt 9 )