chat-altchatcrossloginquestion-circlesearchsmileystarthumbup-downwarning
Vlaanderen
Contacteer ons
    Terug naar overzicht Stuur een e-mail

    Stuur een e-mail naar 1700, de informatiedienst voor al uw vragen aan de overheid.
    U ontvangt een kopie van uw bericht.

    Terug naar overzicht Chat met ons
    Uw chatgesprek wordt automatisch gestart zodra er een medewerker beschikbaar is.
    Even geduld, uw positie in de wachtrij wordt bepaald.

    Omzendbrief BZ 2015/2

    Datum: 27 mei 2015

    Aanhef: Aan de lijnmanagers en de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid of van instanties binnen de Vlaamse overheid die aangesloten zijn bij de GDPB

    Betreft: organisatie van de eerstehulpverlening

     

    1. Inleiding

    Deze omzendbrief handelt over de organisatie van de eerste hulp die verstrekt wordt aan werknemers die slachtoffer worden van een ongeval of die onwel worden (verder eerste hulp genoemd). Hij heeft tot doel de lijnmanagers, hulpverleners en personeelsleden te informeren over wat ze moeten doen als er zich op de werkvloer ongevallen of situaties voordoen die eerste hulp vereisen. Hij vervangt de omzendbrief BZ 2011/1 van 7 januari 2011 betreffende de organisatie van de eerste hulp bij ongevallen (EHBO). 

    2. Toepassingsgebied

    Deze omzendbrief is van toepassing op de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid, zoals die gedefinieerd zijn in het Vlaams Personeelsstatuut van 13 januari 2006, alsook op de personeelsleden van andere instanties binnen de Vlaamse overheid die aangesloten zijn of zullen aansluiten bij de Gemeenschappelijke Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (GDPB). 

    3. Wettelijk kader

    Deze omzendbrief bevat de vertaling van de wettelijke verplichtingen die de werkgever heeft die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 15 december 2010 betreffende de eerste hulp die verstrekt wordt aan werknemers die slachtoffer worden van een ongeval of die onwel worden.

    De werkgever moet gepaste maatregelen nemen na een verplichte grondige analyse.  De werkgever houdt bij de organisatie van de eerste hulp rekening met de karakteristieken van zijn onderneming.

    De werkgever heeft de volgende verplichtingen:

    -       de procedure voor de eerste hulp uitwerken;
    -       bepalen welke middelen noodzakelijk zijn voor de eerstehulpverlening;
    -       voorzien in voldoende verzorgingsmateriaal;
    -       zorgen dat er een geschikt verzorgingslokaal is;
    -       bepalen hoeveel hulpverleners er nodig zijn en welke kwalificaties ze moeten hebben;
    -       ervoor zorgen dat vervoer naar huis of een ziekenhuis geregeld kan worden;
    -       alle personeelsleden duidelijk informeren over de maatregelen.

    De organisatie van de eerste hulp kan van levensbelang zijn. Hieronder staan richtlijnen voor alle personeelsleden over het verlenen van hulp aan een persoon in nood[1]. Daarnaast vindt u ook de beschrijving van een minimaal basispakket voor een doelmatige organisatie van de eerste hulp.
    De arbeidsartsen van de Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk (EDPB) zijn wettelijk verplicht om toezicht te houden op de organisatie van de eerste hulp en dringende verzorging van de werknemers die het slachtoffer zijn van een ongeval of onwel geworden zijn.[2]

    Deze omzendbrief beschrijft de algemene principes van eerste hulp, gebaseerd op de generieke multidisciplinaire risicoanalyse voor gebouwen waar alleen de volgende taken worden verricht: administratieve taken, schoonmaak, catering en digitale drukkerij. Voor alle andere arbeidsplaatsen met risicovolle activiteiten moet het lijnmanagement van de entiteit een risicoanalyse doen en de specifieke procedures, middelen en kwalificaties voor de eerste hulp vastleggen. De preventieadviseur van de IDPB / GDPB,  de arbeidsarts van de EDPB en het bevoegde overlegcomité moeten steeds voorafgaand advies verlenen.

    Als verschillende entiteiten gehuisvest zijn in hetzelfde gebouw, organiseren die entiteiten samen de eerste hulp. In de gebouwen waarvoor er een werkgroep Welzijn is opgericht, neemt de voorzitter van de werkgroep het initiatief om de organisatie van de eerste hulp te coördineren. In de andere gebouwen neemt de gebouwverantwoordelijke het initiatief.

    Voor arbeidsplaatsen in het buitenland dient de vigerende reglementering van het betrokken land toegepast te worden. 

    4. Organisatie van de eerste hulp

    4. 1 Verzorgingslokaal en verzorgingsmateriaal

    De werkgever of de voorzitter van de werkgroep Welzijn van het gebouw zorgt voor een geschikt lokaal waar de eerste hulp verleend kan worden.

    In alle gebouwen waar meer dan vijftig personeelsleden werken, is dat lokaal uitsluitend bestemd voor eerste hulp. Na advies van de arbeidsarts kan het lokaal evenwel tevens ter beschikking gesteld worden voor werkneemsters tijdens de zwangerschap of tijdens de lactatie. Het verzorgingslokaal wordt ingericht volgens de richtlijnen in bijlage 1. Het lokaal moet gemakkelijk bereikbaar zijn en is op elk moment toegankelijk. Als het lokaal gesloten is, moet duidelijk aangegeven worden bij wie de sleutel afgehaald kan worden.
    Het lokaal moet beschikken over aangepaste verluchting, verlichting, verwarming, telefoon en over koud en warm stromend water. Het moet regelmatig onderhouden worden. Er is een voorziening om een persoon liggend te laten rusten en te verzorgen.
    Het verzorgingslokaal bevindt zich bij voorkeur op het niveau van de toegang van de hulpverlening (straatniveau). Als dat niet mogelijk is, moet het lokaal liggen in de buurt van een lift die toegankelijk is voor een brancard.

    Het verzorgingslokaal is aangeduid met een pictogram. Vanaf iedere toegang van het gebouw wijzen pictogrammen de weg naar het verzorgingslokaal.

    Verzorgingslokaal

    richting naar het verzorgingslokaal

    In gebouwen met minder dan vijftig personeelsleden wordt een ruimte ingericht waar slachtoffers verzorgd kunnen worden en kunnen rusten. Die ruimte is gemakkelijk bereikbaar en op elk moment toegankelijk voor personeelsleden en hulpverleners. Hiervan kan worden afgeweken indien de risicoanalyse anders uitwijst.

    4. 2 Verbanddozen

    De werkgever zorgt ervoor dat er voldoende verbanddozen aanwezig zijn en dat die verspreid worden over de diensten in het gebouw. Hij zorgt ervoor dat de plaatsen waar de verbanddozen worden bewaard bekend zijn en aangeduid zijn met het pictogram:

    De minimale inhoud van de verbanddozen is opgenomen als bijlage 2.
    Er mogen extra verbanddozen ter beschikking gesteld worden aan diensten die ver van elkaar verwijderd zijn, aan diensten met specifieke risico’s of in dienstvoertuigen.

    Voor bepaalde diensten en functies met specifieke risico’s beslist de lijnmanager op basis van de resultaten van de risicoanalyse en na advies van de preventieadviseurs en het overlegcomité over de specifieke bijkomende middelen. De preventieadviseur van de IDPB / GDPB, de arbeidsarts van de EDPB en het bevoegde overlegcomité moeten altijd voorafgaand advies verlenen.

    De logistieke diensten van de beleidsdomeinen of de entiteit zorgen voor de aankoop van verbanddozen en voor de aanvulling ervan.

    Elke entiteit is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de verbandkoffer en het in orde houden van de koffers volgens de richtlijnen. Het registratieformulier EHBO en model B (medisch attest) voor aangifte van het arbeidsongeval moeten aanwezig zijn (bijlage 5 en bijlage 3). 

    4. 3 AED-toestel [3]

    In gebouwen met een groot aantal werknemers (gebouwen in Brussel en de Vlaamse Administratieve Centra (VAC’s) in de provincies) is het verplicht om te voorzien in een AED-toestel. Alle nieuwe AED-toestellen worden aangeschaft op kosten van de entiteiten. Voor de andere gebouwen moet een risicoanalyse uitwijzen of het opportuun is om een AED aan te kopen.

    Het AED-toestel bevindt zich in een verzegelde kast op een duidelijke plaats (bij voorkeur aan het onthaal). De verzegeling van de kast is voor rekening van de eigenaar. De eigenaar moet maandelijks controleren of het toestel werkt. De controlegegevens moeten bijgehouden worden in een register. Zowel de arbeidsarts als de preventieadviseurs van de GDPB of IDPB (interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk) hebben het recht om dat register te controleren. Het register moet jaarlijks bezorgd worden aan de betreffende dienst bij de FOD WASO[4]. Elke entiteit die aangesloten is bij de GDPB moet zijn registratiedocumenten op het einde van het jaar doormailen naar: ehbo@bz.vlaanderen.be .

    De voorwaarden voor aankoop en gebruik van een AED-toestel zijn geregeld in het koninklijk besluit van 21 april 2007 houdende veiligheids- en andere voorwaarden inzake een automatische externe defibrillator gebruikt in het kader van een reanimatie. 

    5. Hulpverleners

    5. 1 Aantal hulpverleners

    De werkgever of de voorzitter van de werkgroep Welzijn van het gebouw zorgt ervoor dat er voldoende hulpverleners zijn. Het aantal hulpverleners is afhankelijk van de resultaten van de risicoanalyse, het aantal tewerkgestelde personeelsleden en de aard van de activiteit.

    De hulpverleners zijn gelijkmatig gespreid per verdieping of gebouwonderdeel.

    In gebouwen met minstens vijftig personeelsleden die hoofdzakelijk administratief werk verrichten, wordt minstens één hulpverlener per vijftig personeelsleden opgeleid.
    In gebouwen met activiteiten van industriële aard  wordt minstens één hulpverlener per twintig personeelsleden opgeleid.

    Per gebouw wordt voor ten minste twee hulpverleners gezorgd.

    De werkgever of de voorzitter van de werkgroep Welzijn van het gebouw zorgt ervoor dat de namen, telefoonnummers en lokaalnummers van de hulpverleners worden bekendgemaakt bij het personeel en dat ze worden uitgehangen op informatieborden. 

    5. 2 Taken van de hulpverleners

    5. 2.1  Hulpverlening

    De hulpverlener biedt hulp aan personen die slachtoffer zijn van een ongeval of die onwel worden.

    Bij ernstige of levensbedreigende situaties roept de hulpverlener onmiddellijk het noodnummer (0)112 op.

    De hulpverlener heeft de volgende taken:

    -       Hij zorgt ervoor dat het slachtoffer de wachttijd in de best mogelijk omstandigheden kan doorbrengen.
    -       Hij begeleidt het slachtoffer naar het verzorgingslokaal, tenzij de toestand van het slachtoffer daardoor zou verergeren.
    -       Hij verzorgt het slachtoffer met het materiaal dat de werkgever ter beschikking heeft gesteld.

    De hulpverlener onderbreekt steeds zijn professionele bezigheden om eerste hulp te verlenen. Hij is daarvoor vrijgesteld voor de periode van het verlenen van de eerste hulp.

    De hulpverlener is niet bevoegd om het slachtoffer medicijnen te geven.

    De hulpverlener noteert iedere interventie in het eerstehulp register (bijlage  4).  Die registratie omvat minimaal de naam van de hulpverlener, de naam van het slachtoffer, de aard, de datum, het tijdstip van de interventie en de naam van eventuele getuigen.

    De taak van de hulpverlener eindigt, zodra de situatie van het slachtoffer gunstig evolueert of als gespecialiseerde hulpverlening de taak heeft overgenomen, en uiteraard ook als het slachtoffer naar huis wordt gebracht.

    5.2.2  Beheer van het verzorgingslokaal en het materiaal

    De door de werkgever of de voorzitter van de werkgroep Welzijn van het gebouw daarvoor aangewezen hulpverlener controleert regelmatig het verzorgingslokaal en het aanwezige EHBO materiaal. Het aanvullen van de EHBO- kasten in de VAC’s en de gebouwen van de Noordwijk in Brussel valt onder de bevoegdheid van de GDPB. De hulpverlener zorgt ervoor dat de inhoud van de verbanddoos (bijlage 2) volledig is en dat de vervaldata van het materiaal niet overschreden zijn. Hij vult de verbanddoos aan als materiaal opgebruikt of vervallen is. Informatie over de bestelling van materiaal voor het verlenen van eerste hulp vindt hij bij de logistieke dienst van zijn eigen entiteit.

    5.2.3  Aansprakelijkheid van de hulpverlener

    Volgens artikel 422 bis van het Strafwetboek is elke persoon verplicht hulp te verlenen aan een persoon in nood. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de hulpverlener verschilt niet wezenlijk van de aansprakelijkheid van alle personeelsleden.

    Ingevolge de aansprakelijkheidsprincipes die van toepassing zijn op het overheidspersoneel[5], is het mogelijk dat de hulpverlener burgerrechtelijk aansprakelijk is voor mogelijke schade die het slachtoffer oploopt. De werkgever zal de burgerrechtelijke schade waarvoor de hulpverlener aansprakelijk is, ten laste nemen. 

    5.3 Opleiding van de hulpverleners

    5.3.1  Basisopleiding van de hulpverleners

    De inhoud van de basisopleiding voor de hulpverlener moet beantwoorden aan de doelstellingen beschreven in de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 december 2010 betreffende de eerste hulp. De opleiding moet de hulpverlener toelaten om de levensbedreigende toestand van personen te herkennen en om de principes van eerste hulp toe te passen in afwachting van gespecialiseerde medische hulp.
    Cursisten die een basisvorming gevolgd hebben, ontvangen na een competentie-evaluatie een getuigschrift.

    De hulpverlener kan informatie vragen over de geldigheid van zijn getuigschrift bij de GDPB  (ehbo@bz.vlaanderen.be) of bij zijn IDPB voor de entiteiten die niet zijn aangesloten bij de GDPB. 

    5.3.2  Bijscholing van hulpverleners

    Iedere hulpverlener is verplicht jaarlijks een bijscholing te volgen om de geldigheid van het getuigschrift te behouden.

    De werkgever ziet er op toe dat de hulpverlener tijdig zijn bijscholing kan volgen. De werknemer kan inschrijven voor een opleiding uit het vormingsaanbod van het Agentschap Overheidspersoneel of uit het vormingsaanbod van een instelling die voorkomt op de lijst gepubliceerd door de FOD WASO.

    De bijscholing duurt minstens vier uur en is gericht op het behoud van de basiskennis en –vaardigheden, de reanimatie en het gebruik van het AED-toestel, en het bijbrengen van nieuwe of geëvolueerde eerste hulppraktijken of –kennis.

    5.3.3    Registratie van hulpverleners

    De hulpverleners met een geldig getuigschrift worden geregistreerd bij de GDPB of hun IDPB voor de entiteiten die niet zijn aangesloten bij de GDPB.  Personeelsleden die buiten de Vlaamse overheid een getuigschrift van hulpverlener hebben behaald dat voldoet aan de voorwaarden, kunnen zich laten registreren als hulpverlener. Daarvoor moeten ze een kopie van hun getuigschrift aan de GDPB of hun IDPB bezorgen. Het is belangrijk dat de lijsten met namen van hulpverleners per gebouw volledig correct en up-to-date zijn.

    Daarom moeten de hulpverleners elke wijziging in hun contactgegevens onmiddellijk laten aanpassen.

    Contactgegevens van de GDPB:

    http://overheid.vlaanderen.be/welzijn-op-het-werk
    gdpb@bz.vlaanderen.be
    Contactgegevens van de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming (IDPB):
    Cf. het arbeidsreglement van de entiteit in kwestie (van toepassing voor de entiteiten die niet aangesloten zijn bij de GDPB)

    6. Richtlijnen voor alle personeelsleden

    6.1  Bij ernstige ongevallen of levensbedreigende situaties

    1. Bel onmiddellijk (0) 112
      Uw oproep voor de dienst 112 komt binnen op de meldkamer en uw persoonlijke gegevens verschijnen automatisch op een beeldscherm. De tijd die nodig is om uw oproep te lokaliseren, bedraagt gemiddeld een twaalftal seconden. Zodra dat is gebeurd, neemt de centrale de oproep aan. Haak dus niet in als u het belsignaal niet hoort. Inhaken en opnieuw bellen omdat u denkt dat er iets aan de hand is met de telefoonlijn, is dus alleen maar tijdverlies.
      Meld wat er gebeurd is, waar de hulpdiensten worden verwacht, wie het slachtoffer is en in welke toestand het zich bevindt.
    2. Waarschuw de hulpverlener. Zie pagina 'Toepassingsgebied Gemeenschappelijke Dienst voor Preventie en Bscherming' voor de bij de GDPB aangesloten entiteiten of de personeelsdienst.
    3. Waarschuw het onthaal (balie, onthaalmedewerker, aanspreekpunt voor externen) en wijs een personeelslid aan dat de dienst 112 opwacht.
    4. Aarzel niet de eerste hulptechnieken die in deze situatie nodig zijn, alleen of met de hulp van een omstaander, toe te passen, op voorwaarde dat u ze beheerst.
    5. Zorg ervoor dat de lijnmanager de familie van het slachtoffer op de hoogte brengt

      6.2 Bij ongevallen en niet-levensbedreigende situaties

      1. Raadpleeg de hulpverleners.
        Raadpleeg een arts als u twijfelt over de ernst van de aandoening of als het slachtoffer daarom verzoekt .
      2. Als het slachtoffer zijn werk niet kan voortzetten beslist de lijnmanager dat het slachtoffer de werkplaats mag verlaten.
      3. De lijnmanager treft een regeling om het slachtoffer naar huis of naar een ziekenhuis te laten brengen, vergezeld van een collega of hulpverlener.

        Zorg ervoor dat u goed voorbereid bent op een mogelijke noodsituatie op uw werkplek.

        Het is van belang voor uzelf en uw collega’s dat u op de hoogte blijft van de plaatselijke instructies over de organisatie van eerste hulp in uw gebouw.

        7. Ziekenvervoer

        Bij ernstige of levensbedreigende situaties mag iedereen onmiddellijk de hulpdiensten (0)112 bellen. In andere gevallen neemt de lijnmanager een beslissing en treft hij de nodige maatregelen om het personeelslid naar huis of naar het ziekenhuis te laten voeren.

        Als het slachtoffer uitsluitend met een ziekenwagen mag worden vervoerd, wordt een beroep gedaan op een plaatselijke dienst voor ziekenvervoer. De hulpdiensten 112 mogen het slachtoffer alleen vervoeren naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis met erkende spoedgevallendienst.

        In andere gevallen wordt het slachtoffer met een dienstwagen vervoerd. Als er geen dienstwagen binnen een redelijke termijn beschikbaar is, kan een beroep gedaan worden op de auto van een collega of op een taximaatschappij.
        Het slachtoffer moet altijd begeleid worden door een derde persoon, bij voorkeur door een hulpverlener.

        De werkgever of de voorzitter van de werkgroep Welzijn van het gebouw laat de instructies over het ziekenvervoer bekendmaken bij de hulpverleners en het personeel.

        De kosten voor het vervoer van personeelsleden zijn voor rekening van de werkgever.
        De kosten voor het vervoer van derden extern aan de Vlaamse overheid zijn ten laste van het slachtoffer.

        8. Andere acties

        De lijnmanagers zorgen ervoor dat de familie van het slachtoffer of de zieke op de hoogte wordt gebracht.
        Het telefoonnummer van de persoon die gewaarschuwd moet worden, is opgenomen in Vlimpers of is beschikbaar bij de personeelsdienst of het secretariaat.

        Bij een arbeidsongeval moet de lijnmanager binnen de vastgelegde termijnen aangifte doen volgens de richtlijn DVO/DBZ/GDPB/2007/1 van 21 maart 2007 inzake voorkoming van herhaling van arbeidsongevallen.

        De hulpverleners en collega’s die naar aanleiding van pijnlijke en traumatische gebeurtenissen in de werkcontext, psychologische ondersteuning nodig hebben, kunnen terecht bij gespecialiseerde diensten, zoals vermeld in het arbeidsreglement. Ze kunnen daarvoor contact opnemen met een van de volgende personen:

        -       de vertrouwenspersoon van hun entiteit;
        -       de centrale vertrouwenspersoon;
        -       de personeelsdienst van hun entiteit;
        -       de preventieadviseur psychosociale aspecten van de GDPB (of van de EDPB waarbij hun IDPB is aangesloten)
        -       Spreekbuis 

        9. Datum van inwerkingtreding

        Deze omzendbrief treedt in werking op 1 juni 2015.

         

        Liesbeth Homans

        Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding

        Bijlagen bij de omzendbrief
        Bijlage 1 . Basisinrichting van het verzorgingslokaal (voor gebouwen van meer dan vijftig personen)
        Bijlage 2 . Inhoud EHBO-koffer
        Bijlage 3 . Medisch attest over de aangifte van een arbeidsongeval - model B
        Bijlage 4 . Register eerste hulp
        Bijlage 5 . Registratie van een verzorging

        [1] Volgens artikel 422 bis van het Strafwetboek is elke persoon verplicht hulp te verlenen aan een persoon in nood.

        [2] Art. 6, 3° van het KB van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk.

        [3] Automatische externe deffibrilator

        [4] Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg

        [5] Zie het Burgerlijk Wetboek  voor de contractuele aansprakelijkheid en buitencontractuele aansprakelijkheid (art. 1382 en volgende BW); de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen (statutaire personeelsleden) en artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet (contractuelen).